Zevenentwintig jaar geleden stond er een stukje over mij in de krant. Ik werd niet met naam genoemd, het stukje ging over ‘Hans’, maar helaas werd uit alle context wel duidelijk dat Hans, die opnieuw een potje van zijn studie had gemaakt, maar er wel graag als een arrogante student bij liep met zijn lange jas en witte shawl, verder in niets verschilde van Hugo. De Hugo die, op het moment dat dit stukje gelezen kon worden, nog nietsvermoedend in zijn bed lag en daar beter had kunnen blijven. Maar ik stond op en liep de trap af in mijn ouderlijk huis, het was zaterdagochtend en ook arrogante nepstudenten komen in het weekend graag mee-eten en de was doen, waar iedereen die aan tafel zat de krant, en vooral het stukje al wel had gelezen. ‘Dat ben jij toch? In dat stukje? Stop je nou weer met je studie?’
De schrijver van het stukje, laten we hem Boudewijn noemen, omdat hij zo heet, zou een paar maanden later mijn eerste baas worden, mijn eerste hoofdredacteur, waar ik in ieder geval van zou opsteken dat ik liever zelf hoofdredacteur zou zijn.
Twee weken geleden startte de VPRO met de tweede serie van Poesjes, waarin de decadente kater Boudewijn een huurder zoekt voor zijn zolderverdieping en poes Cathelijne in huis neemt. Een van de drie kittens die zij meesmokkelt heet Hugo. Al te veel eer, dacht ik, maar Hugo is een leukerd met zijn witte bef en roze neus. Tot ik de begeleidende tekst op vpro.nl las: ‘en Hugo is, tja, eigenlijk een Boudewijn in pocketformaat: elitair, chronisch ontevreden en, volgens hemzelf, ongelofelijk intelligent.’
Gelukkig is dit fictie.