Als er iets is waar ik blij om zou zijn wanneer ik dood ben, dan is het dat ik me niet meer hoef af te vragen hoe, wanneer en waarom ik dood ga en of ik daar niet iets tegen moet ondernemen. Toen ik elf jaar geleden stopte met het roken van dertig sigaretten per dag was dat wel uit levensverlengende motieven. Direct levensverlengend, ik dreigde inmiddels te stikken in de eindeloze hoestbuien en had eigenlijk geen tijd om adem te halen, laat staan dat de zuurstof nog ergens goed verwerkt kon worden. NRC legde me onlangs uit dat ik door dat besluit nu weer evenveel kans heb als iedere andere man van mijn leeftijd, die nooit gerookt heeft, om dood te gaan aan hart-, vaat- en andere ziekten. Dat voelde niet als een felicitatie.
Onlangs meldden diverse media dat een ‘groot Europees onderzoek’ uitwees dat zelfs het drinken van slechts één glas wijn per dag al zou leiden tot een kortere levensduur. Van precies 1,3 jaar. Tja, het is maar net waar die 1,3 jaar valt denk ik dan, hoewel ik ook al enige tijd op precies nul glazen wijn per dag zit, daarbij gesteund door de alcoholvrije biermarketeers die de Vloek van Youp eindelijk te boven zijn. Het verhaal werd inmiddels al weer gecorrigeerd door de mededeling dat de statistieken verkeerd waren vertaald in de berichtgeving, het lag genuanceerder. Jammer, ik verheugde me enorm op die extra 475 dagen. Als een opgespaarde vakantie die je op kan nemen wanneer je daar zin in hebt. Bijvoorbeeld op de dag dat ik dood ga. Wanneer zou dat zijn?