Dit stukje zou ik niet willen schrijven. Niet willen hoeven schrijven. Of wel schrijven en daarna eindeloos op backspace drukken en alles wissen wat er geschreven staat. Dan bestaat het niet langer, dan is het niet gebeurd.
We waren op een bosdag. Meestal zijn die juist niet in een bos, of als het een heidag is, niet op de hei, maar dit keer klopte alles. Er was een bos, we zaten in een zaal met opgezette dieren die ons als Mona Lisa’s vanuit alle hoeken in de gaten hielden, het duurde een hele dag. Zij was er niet bij, gelukkig maar, want gewoon vergaderen vond ze al een discutabele bezigheid, maar twaalf mensen van half tien tot vijf uur ’s middags over organisatiemodellen laten praten, was helemaal bij de beesten af. Om nog te zwijgen van al die woorden, die iedereen zo graag wil vermijden, maar die zich opdringen als kinderen rond een ijscokar. Jargon, managementtaal, jeukwoorden als ‘parkeren’, ‘aanvliegen’ of ‘stakeholders’. Dan moest ze weer terechtwijzen: ‘kunnen we het dan nu over de inhoud hebben?’
Als het echt te erg werd stond ze soms midden in een verhaal op van tafel en liep de deur uit. ‘Even frisse lucht hoor.’ Maar ze bedoelde dat het nergens over ging en daar had ze vaak gelijk in. Het moest altijd ergens over gaan.
Nu heeft ze iedereen stil gekregen. Daar had ze geen woord voor nodig. Wij wel. Maar dat woord is er niet. Backspace.