De schrijvers waren boos. Nee, woedend waren ze. ‘Wie is hier nu de baas,’ riepen ze. ‘Zonder ons, zonder onze verhalen, zonder onze boeken zijn jullie waardeloos, zijn jullie niets, een lege huls. Wij zijn hier de baas, en jij moet doen wat wij zeggen.’
De uitgever zei: ‘Eén boek per jaar, is dat nu te veel gevraagd? Jullie zijn toch schrijvers?’
‘We gaan in staking,’ zeiden de schrijvers. ‘Vanaf vandaag schrijven we geen letter meer voor je, geen woord, geen zin en zeker geen verhaal. Onze wil is wet, want dit verhaal hebben wij geschreven.’
De schrijvers staakten, hun pennen droogden op, het papier verschoot van kleur door het licht dat op de onbeschreven bladen viel. De schrijvers gingen de straat op. Sommigen hadden vroeger al eens actie gevoerd, voor een ander doel. ‘We moeten spandoeken hebben,’ zeiden ze, ‘die schrijven we helemaal vol, dan weten de mensen wat ze niet meer kunnen lezen.’
‘Nee,’ zeiden anderen, ‘we zijn in staking, we schrijven niet meer, niets meer, de spandoeken blijven leeg. Dan weet iedereen hoe het is wanneer wij niet meer schrijven. Het moet pijn doen.’
‘Echte boeken zijn te duur,’ zei de uitgever. ‘We gaan ze elektronisch verkopen, met acht tegelijk, voor een paar euro per maand. Zo willen de mensen het.’
‘Doe wat we zeggen,’ zeiden de schrijvers, ‘anders gaan we weg. We pakken onze laptops, onze pennen, onze kladblokken en notities, onze archieven en onze ideeën, onze gedachten en fantasieën, onze grillen en onze stemmen. We pakken alles in en gaan bij je weg.’
‘Ga maar,’ zei de uitgever, ‘ik vraag wel iemand anders om jullie boeken voor me te schrijven.’