Je kunt het je nu nauwelijks meer voorstellen, maar de ontdekkers van de IVF-techniek moesten in de jaren zeventig met politiebegeleiding over straat. Het vlak was hellend, de schaal glijdend en het einde zoek, kortom: ze speelden voor God. Anno 2019 zit volgens de statistieken in elke klas op de basisschool een kind dat dankzij IVF geboren is. Het is een goed voorbeeld van de voortschrijdende technologie, die heel vaak in eerste instantie een oplossing biedt voor een specifiek probleem. Het kan een medisch probleem zijn, een militair probleem, een logistiek probleem, maar: een probleem. En dan, als het stof is neergedaald en het maatschappelijke debat langzaam verstomt, dan begint de opmars. IVF was ooit de oplossing voor vrouwen met afgesloten eileiders, maar intussen is de techniek een uitkomst voor wensouders met heel andere vruchtbaarheidsproblemen.
Van een omstreden oplossing voor het probleem van een enkeling verandert de technologie in iets dat ongekende mogelijkheden biedt. Function creep, zou je kunnen zeggen. Als van een huidcel een eicel of een zaadcel gemaakt kan worden om vrouwen die onvruchtbaar zijn geworden na een chemokuur weer vruchtbaar te maken, is er altijd iemand die denkt: hé, wacht eens even, als dat kan, kunnen we dan ook…? Veel van wat we nu nog wegwuiven als ondenkbaar, en misschien ook onwenselijk, zal over een paar decennia de normaalste zaak van de wereld zijn. Er zal gesputterd, geprotesteerd, bijgestuurd, heroverwogen en nog eens bijgestuurd worden, maar behalve de meest basale menselijke emoties en behoeftes blijft weinig bij het oude.