Gedrevenheid, dat is de kern. In Joy Division, de band uit Manchester, herkende de jonge fotograaf meteen zijn eigen heilige vuur. Zoals hij als twintiger naar Londen werd gezogen, mekka van de nieuwe popmuziek met de New Muscial Express als spreekbuis, zo zette hij later alles op alles om de speelfilm Control te maken. Joy Division – leadzinger Ian Curtis voorop – is in zijn loopbaan zo niet alpha en omega, dan toch iets dat in de buurt komt.
Er was ook nog een brief, van platenmaatschappij Ariola, die van invloed was op het vertrek uit Nederland. De samenwerking werd opgezegd, zijn foto’s waren te duister, het had menig artiest al de nodige krantenmillimeters gekost. Voor zover hij een aansporing behoefde, dit was er een. De andere was Unkown Pleasures (1979), het debuut van Joy Division.
Bart Chabot bracht hem ermee in aanraking, op zijn studentenkamer op één hoog. Beiden woonden in Den Haag en zochten elkaar regelmatig op. Bart zag hoe Anton dat deed, die donkere luchten, druk in de weer met stukjes karton in een gangkast die dienstdeed als doka. En natuurlijk ging het vaak over muziek, waarbij Anton zich met mate kon vinden in Barts enthousiasme voor ‘doemmuziek’.
Dus toen Chabot op een keer zijn vriend op de valreep nog iets wilde laten horen, reageerde die met de ironie hem eigen: waarom alsnog een mooie avond verpesten. Anton stond al in de gang, toen Bart de pick-upnaald liet zakken, per ongeluk op ‘I Remember Nothing’, niet het meest toegankelijke nummer. Chabot vertelt: ‘Dat nummer komt heel langzaam op gang, met een kaal intro. Je hoort vervolgens glasgerinkel, wat Anton nogmaals een reatie ontlokte in de trant van: ik hoor het al, ik ben weg. Hij wil verder de trap af lopen en op dat moment begint Ian Curtis te zingen. Hij hoort die door merg en been gaande stem en kijkt om. Weeee… We were strangers … Dat was zijn kennismaking met Joy Division. Ik ben het nooit vergeten, ook omdat er voor mij een beeldrijm in zit met die klassieke foto die hij niet lang daarna nam in de Londense underground, waarop Ian Curtis als enige omkijkt.’