'Zou ik uw dochter misschien morgen in natura mogen ontmoeten?' Met die tekst kon je natuurlijk niet aankomen bij de ouders van een bevallige jongedame, zeker niet in de preutse Victoriaanse tijd. Maar de Amsterdamse dierentuin Natura Artis Magistra - in de volksmond Natura geheten - was in de negentiende eeuw een ontmoetingsplaats voor de culturele elite, een rol die het Concertgebouw later zou overnemen. In een speciale vergadering werd daarom besloten de naam te veranderen in Artis.
Artis bestaat 175 jaar en dat wordt op grote schaal herdacht. OVT maakte een tweeluik over de geschiedenis van de Amsterdamse dierentuin.
Voor OVT's Het spoor terug maakte Astrid Nauta een tweeluik over de geschiedenis van Artis. Daarin onder meer aandacht voor Artis als culturele instelling en de manier waarop Artis de Tweede Wereldoorlog doorstond.
luister naar deel één van het tweeluik:
Op de site van Geschiedenis24 vind je nog veel meer prachtige filmpjes van Artis, gefilmd vanaf 1914.
Het eerste deel van het tweeluik werd uitgezonden op zondag 28 april op radio 1, 11.25 - 12.00 uur.
Meer weten? Lees dan hieronder het interview dat Katja de Bruin voor de VPRO-gids had met Artis-hoogleraar Erik de Jong. Of bekijk eerst 'Zoo - mensen in een dierentuin', een film uit 1961 van Bert Haanstra:
zoölogisch genootschap
Het was in den aanvang des jaars 1838, dat zich een driemanschap vormde uit achtenswaardige burgers, die, met eenen vasten wil bezield en door bedaard overleg geleid, lust gevoelden iets te ondernemen, dat in de gevolgen aangenaam kon zijn voor de stad, nuttig voor de uitbreiding van kennis en belangrijk voor de wetenschap.
Met die veelbelovende inleiding begon een schrijver die zich ‘Veritas’ noemde in 1851 zijn uitvoerige verhandeling over ‘de oprigting van het genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam’. In 1838 legden boekhandelaar Westerman, commissionair Werlemann en horlogemaker Wijsmuller de basis voor wat onze beroemdste dierentuin zou worden.
Wie op een vrijdagochtend in april het hek van Artis passeert, ziet, behalve een paar dappere tulpen die de poolkou trotseren, een oververtegenwoordiging van jonge vaders die hun papadag beginnen tussen de pelikanen en de wolven. Met een geoefende hand duwen ze buggy’s over de kronkelende paden, de andere is nodig om hun telefoon op ooghoogte te houden. Van enige vorm van communicatie met de dik ingepakte peuters die opgetogen naar de olifanten en giraffes wijzen, lijkt geen sprake. Daar heb je opa’s en oma’s voor, die eveneens nadrukkelijk aanwezig zijn vandaag. Veruit de grootste groep bezoekers wordt echter gevormd door luidruchtige middelbare scholieren die om tien uur ’s ochtends al op de bankjes neerstrijken om zakken chips leeg te eten.
Zo was het allemaal niet bedoeld door de heren Westerman, Werlemann en Wijsmuller. Toen dit drietal begin 1838 Natura Artis Magistra oprichtte en leden begon te werven, mocht niet zomaar iedereen naar binnen. Men diende lid te worden van het genootschap. Wie tien gulden betaalde, kon een jaar lang met zijn gezin de tuin bezoeken, en drie keer ‘een vreemdeling of stadgenoot’ meenemen, die, zo was de hoop, daarna onmiddellijk zelf een ‘diploma’ zou aanschaffen.
museale traditie
Hoe meer leden hoe beter, zou je denken, maar daar dachten de heren oprichters heel anders over.
Hoewel nu allen, die eenig belang stellen in de kennis der verhevene natuur, tot deelgenooten waren opgeroepen, lag het in den aard der zaak, dat niet elk en een iegelijk die zich opdeed, kon worden toegelaten; en dat de mannen, die zich het regt voorbehielden diplomaas af te geven, ook het regt hadden die te weigeren.
Niet iedereen die het kon betalen, mocht zonder meer lid worden van Natura Artis Magistra. Je moest eerst maar door de ballotage heen zien te komen. Die exclusiviteit zou het genootschap jaren blijven kenmerken. Op de lijst van honoraire leden uit 1852 prijken vele Europese vorsten, onder wie de kroonprins van Zweden, de koning van Griekenland en de aartshertog van Oostenrijk.
Volgens Erik de Jong, Artis-hoogleraar aan de UvA, was Artis in die beginjaren nu ook weer niet zo elitair als vaak wordt beweerd. ‘Er waren ook veel kapiteins lid. Maar de structuur van een genootschap is dat het een sociaal heterogene groep is die gezamenlijk voor een ideaal staat.’
De Jong legt uit dat de oprichters van Artis niet alleen een park met dieren wilden beginnen. ‘Ze waren geïnteresseerd in zoölogie. De belangstelling voor dierkunde lag in het verlengde van die voor botanische tuinen, die al veel langer bestonden. Na de Franse revolutie werden de grote vorstelijke verzamelingen, althans in Parijs, openbare menagerieën. In Nederland bestond al een traditie dat de burgerij en niet de adel vogels verzamelde, en rariteitenkabinetten had met opgezette dieren en schelpenverzamelingen. Aan het eind van de achttiende eeuw kwam daar een grote wetenschappelijke belangstelling voor het dier bij, dat had natuurlijk alles met Linnaeus en zijn indeling van het dierenrijk te maken.
De bedoeling van die Artisleden was om als een verlicht genootschap levende dieren in een park te verzamelen. Dat was doel nummer een. Doel nummer twee was om ook een museale traditie te stichten. Dat gebeurde in 1852 met een groot museum, een van de eerste zoölogische musea in Europa. Daar stonden skeletten en opgezette dieren, maar ook etnografische objecten en schilderijen. Alles wat in levende zin niet verzameld kon worden, kon je daar op een andere manier bestuderen. Het derde initiatief was, ook al waren de oprichters geen wetenschappers maar amateurs, wetenschap. Daarvoor wilden ze een bibliotheek hebben. In 1872 had men pas de middelen om de Artisbibliotheek op te richten. Dat hebben die Artisleden allemaal zelf betaald. Een ongehoorde, ongelofelijke inspanning.’
complete collectie
Ondanks al deze ambities waren er in het allereerste begin niet eens zo veel bijzondere dieren te zien in de tuin. Wat vogels, een enkele aap en een Surinaamse boskat, dat was het wel zo’n beetje. Dat was precies de reden waarom de oprichters geen bordje met ‘Zoölogische tuin’ boven de ingang spijkerden, maar liever kozen voor een allesomvattend Latijnse motto: Natura Artis Magistra (‘de natuur is leermeesteres van de kunst’). Zo konden ze tenminste niet worden uitgelachen om hun nogal armzalige verzameling dieren. Eerst een tuin, dan de dieren, zo was de redenering.
Een jaar na de oprichting van Natura Artis Magistra kreeg Westerman de kans een complete collectie van 75 exotische dieren te kopen. Cornelis van Aken, een Rotterdammer die kermissen en jaarmarkten afreisde met een uitgebreide menagerie, bood zijn dieren, waaronder een olifant, panter, tijger, poema, zebra, gnoe, kangoeroe, leeuwen, hyena’s, ijsberen, bruine beren en een boa constrictor, te koop aan. Voor iets meer dan 30.000 gulden werd de koop gesloten. Probleem was alleen dat de behuizing nog niet klaar was. Dus vroeg Westerman of Van Aken nog een paar maanden kon blijven rondreizen totdat de hokken gebouwd waren. Maar die boodschap bereikte Van Aken niet.
De diergaarde verscheen eindelijk, als eene karavaan met den elefant aan het hoofd, voor de poorten der hoofdstad. Daar stond zij, in het barre jaargetijde, als verlaten; maar een geest, voor de wetenschap geboren, zoude haar bewaken en beschermen.
Het was hartje winter en er moest snel een oplossing gevonden worden. Uiteindelijk konden de dieren terecht in de Oranje Nassau-kazerne, waar de kachels flink werden opgestookt voor de exotische bewoners. Dit tot ongenoegen van het detachement Vesting-Artillerie dat klaagde over de stank die de nieuwe bewoners veroorzaakten.
Toen de hokken eenmaal in gebruik konden worden genomen, kwam ook de toevoer van nieuwe dieren goed op gang. Dat was voor een belangrijk deel te danken aan de vele scheepskapiteins die lid waren van Artis. In de fraaie jaarboekjes, die vanaf 1852 naar alle leden gestuurd werden, staan alle giften keurig vermeld.
2 Afrikaansche struisvogels
2 witte faisanten
1 Moluksch hert
1 Chineesche duif
1 zee-schildpad
1 spookdier
1 das
1 wolf
1 Cachemir bok
1 vledermuis
1 sprekende beo
1 luipaard
1 tijgerkat
dierenwelzijn
Oprichter Westerman riep overzeese landgenoten op zo veel mogelijk dieren mee te nemen. Slechts een fractie daarvan overleefde de reis, en oplettende bezoekers merkten op dat ook in Artis zelf veel exotische bewoners geen lang leven beschoren was.
Hoewel het enthousiasme overheerste en er steeds meer geld en dieren binnenkwamen, was er vanaf het begin af aan ook kritiek. In het jaarboekje van 1852 wordt onder het ogenschijnlijk neutrale kopje ‘Gedachten in den dierentuin’ de volgende overpeinzing genoteerd:
Bij al het schoone en leerzame dat dierentuinen aanbieden, komt menigmaal de gedachte bij mij op, dat het lot der dieren, welke in zulke inrigtingen prijken, waarlijk beklagenswaardig mag worden genoemd: in beperkte ruimten opgesloten, onder een aan hun vaderland vreemd klimaat, verstoken van het voeder, dat zij behoeven, en waaraan het in hunnen vrijën staat nimmer ontbrak, dikwerf aan liefdelooze verzorgers toevertrouwd, steeds bekeken, duurzaam verontrust – zie, hem die zulk een dier boosaardig plagen kan – en men vindt er zoo velen – moet het aan hoofd of hart haperen.
‘Je moest natuurlijk uitvinden hoe je ze moest huisvesten en wat ze moesten eten,’ zegt Erik de Jong. ‘Men heeft moeten uitvinden wat dat dierenwelzijn is. Dat is nu buitengewoon sterk ontwikkeld. Artis verzamelt niet meer tot in het oneindige. Het idee dat je van alles een exemplaar moet hebben, is heel achterhaald.’
bijzondere architectuur
Al gauw ontwikkelde Artis zich tot het culturele centrum van Amsterdam. De Plantagebuurt was een buurt met veel cafés en theaters. Grote trekpleisters als het Rijksmuseum en het Concertgebouw moesten nog gebouwd worden. In Artis werden concerten gegeven door het Park Orkest en het Orkest van het Paleis voor Volksvlijt. Beeldend kunstenaars mochten de tuin zonder betaling bezoeken, om zich te laten inspireren door de bewoners.
W. Vrolik schreef over die functie van Artis: Zij is nuttig omdat zij een sieraad uitmaakt der stad, waarin zij gevestigd werd; omdat zij aan menige handarbeid verschaft, in menige werkplaats vertier brengt omdat zij hun, die van hunne beroepsbezigheden vermoeid naar rust verlangen, eene verpoozing geeft, welke, van spel en drank verwijderd, hunnen geest beschaven, hun verstand scherpen, hunne kennis vermeerderen kan.
‘Artis domineerde het culturele leven in die tijd,’ vertelt Erik de Jong. ‘Men gaf meer geld uit voor een leeuw dan voor een Rembrandt. Ons beeld van de negentiende eeuw is voornamelijk een beeld van het eind van de negentiende eeuw. Maar toen Artis werd opgericht, in 1838, was er nog bijna niets gebouwd in de stad. Het was een economisch zwakke periode en Artis heeft dus een hele bijzondere architectuur. Binnen de grachtengordel was geen ruimte om op dergelijke schaal gebouwen neer te zetten. Artis was niet alleen een verzameling dieren maar ook een bouwproject.’
Nu, 175 jaar later, zijn deze unieke gebouwen rijksmonumenten die in hun oude luister worden hersteld. Zo zal de bibliotheek, die in 1947 gesloten werd na een faillisement, worden gerenoveerd en opnieuw in gebruik worden genomen. In de Ledenlokalen, die stammen uit 1870, zal na een grondige opknapbeurt straks de allereerste micro-zoo ter wereld worden geopend. Een dierentuin gewijd aan onzichtbare natuur met een vitale functie: bacteriën, algen en micro-organismen.
In het vernieuwde museum zal biodiversiteit ook een belangrijke plaats innemen. En zo keert Natura Artis Magistra 175 jaar na de oprichting terug naar de oorsprong: dieren, kunst en wetenschap, verenigd in een park, een museum en een bibliotheek. Westerman, Werlemann en Wijsmuller kunnen gerust zijn: hun genootschap is bij het volk in goede handen.
Dit artikel verscheen ook in vpro-gids #17, 2013.