Secrets of the Manor House
EEN, 23.10-0.00 uur
Toen de Titanic in april 1912 zonk, verdronken ruim vijftienhonderd opvarenden. Degenen die de scheepsramp overleefden waren of vrouw, of kind, of passagier van de eerste klas. Zat je in de tweede of derde klas, dan had je weinig kans om de aanvaring met de ijsberg te overleven.
Dat krijg je in een standenmaatschappij zoals Groot-Brittannië begin twintigste eeuw tot in zijn vezels was. En over precies die sociale ongelijkheid gaat de vijfdelige documentaire serie Secrets of the Manor House, een productie van de Amerikaanse publieke omroep PBS, waarin vier aristocratische Britse landhuizen van binnen en van buiten worden bekeken. Dat levert meer op dan beelden van weelderige interieurs en majestueuze gevels, want de kijker krijgt ook een intrigerende geschiedenisles over een door en door hiërarchische maatschappij die een eeuw later niet meer voor te stellen is.
Het is de wereld van het Britse kostuumdrama Downton Abbey, dat grotendeels opgenomen werd in Highclere Castle, een landhuis dat ook uitgebreid aandacht krijgt. Frappant detail is dat er in dit landhuis Egyptische artefacten zijn. De graaf die er begin twintigste eeuw woonde, was gegrepen door de Egyptische oudheid en financierde uitgravingen. Hij was zelfs betrokken bij de ontdekking van het graf van Toetanchamon in 1922.
Tijdens de ‘Edwardian era’, het eerste decennium van de vorige eeuw, was de Britse aristocratie uitzonderlijk rijk. Een adellijke familie kon zomaar beschikken over honderd man personeel, dat de keuken, de paardenstallen en de tuin bevolkte, het eten opdiende, het huis schoonmaakte en met emmers stomend heet water de trappen opsjouwde als de edelen in bad wilden. Om het personeel aan het zicht te onttrekken, bestonden er voor hen aparte gangen en trappen. De strikte scheiding tussen ‘downstairs’ en ‘upstairs’ is meer dan een cliché uit een kostuumdrama. Het was de schrijnende werkelijkheid in Edwardiaans Engeland.
De aristocratie was zo rijk, omdat ze zoveel grond bezat. Algemeen kiesrecht bestond niet. Uitsluitend de grootgrondbezitters namen plaats in de House of Lords, het Hogerhuis dat onwelgevallige wetgeving kon tegenhouden. Dat gebeurde toen in 1909 hogere belastingen voor de rijken werden ingevoerd. Dat was het werk van de liberale minister David Lloyd George, met hulp van de toen 35-jarige Winston Churchill. De wet kwam er een jaar later toch en een deel van de opbrengst werd herverdeeld over de armen; de Britse verzorgingsstaat was daarmee geboren.