Mathijs Deen schreef een boek over de Wadden en maakte voor OVT – Het spoor terug bovendien een radiovierluik. Romeinen, Friezen, Vikingen, vaders, jutters, bezetters en badgasten passeren de revue.

OVT – Het spoor terug De Wadden – afl. 1
Zondag, Radio 1, 11.25-12.00 uur

Mathijs Deen, redacteur en presentator van VPRO’s geschiedenisradioprogramma OVT, dankt zijn boek over de Nederlandse wadden in feite aan de longaandoening van zijn broer. Begin jaren zeventig beval de huisarts van het gezin Deen het eiland Vlieland aan, waaraan hijzelf goede herinneringen had, en sindsdien verruilden de Deens elke herfst hun Twentse, door donker bos omgeven domicilie voor de ruime wereld van het wad, voor licht, lucht en ruimte. In steeds hetzelfde vakantiehuisje in de Dorpsstraat op Oost-Vlieland, ook toen broer allang weer kerngezond was. Voor de kleine Mathijs was het eiland een openbaring, en ook in zijn vader, een gesloten man vol plichtsbesef, maakte het heel wat los, blijkens het hupje dat Mathijs hem zag maken. Uit die jongensidylle, waarin je eindeloos door het duin kon rondstruinen en bijvoorbeeld zieke vogels naar de boswachter mocht brengen, groeide een diepe genegenheid, en uit die ‘bal van geluk en verlies’ is het boek De Wadden. Een geschiedenis ontstaan.

Straffe Gods
Deen beschrijft hoe na de laatste ijstijd de Noordzee oprukte naar het zuiden en een woest en veranderlijk kustgebied ontstond, een ‘barrière van onland’, waar ‘boze goden offers kregen in het moeras’. Het naargeestige gebied werd een uithoek van het Romeinse Rijk, waar Germanicus klop kreeg van de Friezen en dat keizer Claudius vervolgens voor gezien hield. Oude en nieuwe Friezen trekken voorbij, heidenen worden gekerstend, er zijn Franken en moorddadige Vikingen – eeuw na eeuw wordt een barre regio door Deen in een beeldende, poëtische en soms licht-ironische stijl tot leven gewekt. En steeds als het wad iets opschuift, geeft het puzzelstukjes van dit verre verleden prijs, al dan niet per abuis verzameld door vissers en onderzoekers.
Het waddengebied, dat zich tot langs de Deense kust uitstrekt, is beslist uniek terrein. De Waddenzee is zelfs tot werelderfgoed bevorderd. De Waddenzee kreeg zijn huidige vorm in de dertiende eeuw, maar daarmee kwam nog geen einde aan de eindeloze reeks stormvloeden en overstromingen die wat min of meer in cultuur was gebracht weer wegvaagden. Alles uiteraard een straffe Gods, dus klagen gaf geen pas. Het wad bleef eeuwenlang aan zand, wind en water, aan zichzelf overgeleverd; het bevoegd gezag op het vasteland kreeg geen greep op de eilanden en liet wijselijk de vrijheren aldaar hun gang gaan.

Wijkplaats
Tot de Franse tijd, toen de bewoners van Ameland voor het eerst ervoeren hoe ‘de overkant’ zich met hun levens ging bemoeien. Al bleven de eilanders hun zaakjes natuurlijk onverminderd onderling regelen – verreweg het handigst in een besloten gemeenschap. De eilanden bleven ook een wijkplaats voor vastelanders, niet alleen wetsovertreders of vervolgden, die er de vrijheid zochten die ze elders misten.

In de negentiende eeuw werden de eilanden door vorsers ‘herontdekt’ als die andere wereld waar de tijd had stilgestaan, zonder mechanisering en industrie, waar ‘eenvoudige’ boeren en vissers nog een ongerept bestaan leidden. Halverwege de eeuw bereikte ook het badwezen de Wadden, vanaf het Oost-Friese eiland Norderney, waar Duitse badgasten zich al in 1800 per koetsje naar de vloedlijn lieten vervoeren om zich, uiteraard om medische redenen, onder te dompelen in de branding. Op instigatie van dominee Koppius opende Ameland ook een badinrichting, als goedkope concurrent van Norderney, voor scrofuleuzen, reumatici en zenuwzieken, maar die moest na tien jaar weer sluiten bij gebrek aan klandizie en een zeebadarts. De eilanders zelf vonden baden flauwekul – de zee is om in te vissen – en hadden weinig op met landrotten. Pas in de jaren dertig van de vorige eeuw, toen Ameland geplaagd werd door hoge werkloosheid, kwam de badcultuur op het eiland van de grond. Op voorspraak van aartsbisschop De Jong, zelf afkomstig van Ameland, kwamen Duitse katholieke kinderen in groten getale naar de vakantiekolonies op het eiland.

Badhotel
Op Schiermonnikoog was eilandheer John Eric Banck een eeuw eerder voortvarender te werk gegaan. De ondernemende zoon van een Duitse planter kocht het eiland – het bleef tot 1945 in particuliere Duitse handen –, liet dijken en boerderijen bouwen en begon een badhotel. Duitse badgasten kwamen per trein via Nieuweschans in Groningen, waar een stoomschip al klaar lag om hen naar Schier te brengen. In 1893 verkocht Banck het tot bloei gekomen eiland met winst aan graaf Von Bernstorff, die het naar ieders tevredenheid tot het eind van de Tweede Wereldoorlog bestuurde – daar deed de Duitse bezetting niets aan af. Duitse soldaten waren trouwens graag op de eilanden. Van een vijandige sfeer was daar geen sprake, alles beter dan het Oostfront. Na de oorlog groeide het toerisme op eilanden uit tot de belangrijkste bron van inkomsten. Met een miljoen bezoekers per jaar lijken de grenzen nu wel bereikt.

De Wadden heeft als ondertitel Een geschiedenis, maar is niet louter een historisch werk.
Mathijs Deen: ‘Mijn uitgever vroeg of ik een boek over de Wadden wilde schrijven, want vreemd genoeg bestond zo’n boek nog niet. Wel is veel over de eilanden afzonderlijk geschreven, maar die boeken zijn net zo geïsoleerd als de eilanden zelf. Toen ik op Texel in een huisje zat te schrijven en aan een boerin vertelde dat ik aan een boek over de Wadden werkte, zei ze: “Ach, alweer een boek over Texel.” Maar ik heb het dus over de Wadden als een archipel van verwante eilanden, met een verwante ontstaansgeschienis en mentaliteit. Geschiedenis dus, maar met journalistieke elementen, want er komen ook eilandbewoners van nu in voor. Overkoepelend thema: hoe komt de verandering waaraan de Wadden onderhevig zijn, alleen al omdat ze steeds van vorm en plaats veranderen, in de geschiedenis tot uiting. En hoe komt het dat die Wadden zo’n grote aantrekkingskracht hebben op mensen van buiten die zeggen: het is daar een andere wereld, met andere wetten.’
 
‘Mythische oorden waar het leven aan zwaarte verliest,’ schrijf je. Waar je je vader, door jou ‘een eiland’ genoemd, voor het eerst een sprongetje zag maken.
‘Ik sprak schrijver Wiep Idzenga, die had ook zo’n behoedzame, plichtsgetrouwe vader. Op Ameland bleek die man opeens goed te kunnen voetballen. Hij vond er een jonge bergeend en die mocht van hem in de badkamer gewoon de boel onderschijten. Ik bedoel, er heerst een andere regime op de Wadden, hoewel hemelsbreed vaak maar een paar kilometer verwijderd van het vasteland, en kennelijk vond een hele generatie vaders daar baat bij. Ook na zijn hersenbloeding verbleef mijn vader op Vlieland, het idee was dat dat heilzaam kon zijn. Een vorm van magisch denken. Veel “overkanters”, badgasten van de vaste wal, raken zo verknocht aan “hun” eiland. Het komt regelmatig voor dat ze na hun overlijden de as bij de Wadden laten uitstrooien – wat om een of andere reden lange tijd illegaal was.’

Was het een zware klus om die lange geschiedenis van het gebied te beschrijven?
‘Het aardige van de Wadden is juist dat ze relatief jong zijn, geologisch gezien. Slechts tienduizend jaar. Dat de eilanden zo veranderlijk en dynamisch zijn, is in feite de echo van het opwarmen van de aarde, de dreun van het aflopen van de ijstijd. Dat is daar nog te zien en te voelen, en ook dat die opwarming nu versnelt en in een nieuwe fase is beland. De experts voorspellen dat de eilanden door de opwarming weer naar het zuiden gaan opschuiven.’

Je schrijft: ‘Dat de Waddenzee na 5000 jaar weer eens verderop wil, past bij haar karakter.’
‘En dat kun je alleen maar zo stellen als je het boek inderdaad bij die ijstijd laat beginnen. Ik ga graag ver terug in de tijd, je komt op terrein waarover maar spaarzaam iets bekend is. Bijvoorbeeld dat de Vikingen ook geruime tijd in de Waddenregio hebben huisgehouden, en dat de laatste oeros hier rond 600 het loodje heeft gelegd. Z’n enorme hoorn ligt in het Instituut voor Archeologie in Groningen. Zelf heb ik hier een stuk barnsteen, gekregen van een Texelse visser. Bij Norfolk opgevist, het is door het ijs vanaf de Baltische kust verplaatst. Die visser heeft het zelfs nog als betaalmiddel gebruikt.’

Moet er niet een Waddenmuseum komen?
‘Ja, maar dat moet dan wel op een kunstmatig eiland, ergens in het midden van het wad, zodat geen van de eilanden zich benadeeld kan voelen. Eilanders komen ook niet op de andere eilanden. In de tijd van de walvisvaart zaten ze al op verschillende boten in plaats van bij elkaar – een voortzetting van het eiland met andere middelen. Het lijkt erop dat dat fysieke isolement van eeuwen door hen is geïnternaliseerd. Overigens kon ik op alle eilanden overal gewoon door de achterdeur naar binnen. Men is enorm gastvrij en gul, maar houdt elkaar ook krachtig in de gaten.’
Mathijs Deen: De Wadden. Een geschiedenis (Thomas Rap)