typisch jongensgedrag

Jonathan Maas ,

Grenzen verkennen, kattenkwaad uithalen en liever bewegen dan stilzitten: typisch jongensgedrag. Of bestempelen we dit gedrag tegenwoordig als ADHD en ongewenst? Katinka de Maar maakte daarover De echte jongens film.

Holland Doc: De echte jongens film

ADHD bestaat niet. Documentairemaakster Katinka de Maar is er resoluut over: ‘Het is een manier om gedrag te benoemen in de hoop dat we het dan kunnen oplossen.’ Wat voor gedrag, dat valt te zien in haar film De echte jongens film: druk doen, lef tonen, grenzen verkennen, beweeglijk zijn en beetje rotzooi trappen. Gedrag dat jaren geleden gewoon bij jongens hoorde, maar dat de maatschappij nu als een probleem ervaart. Wat is er aan de hand? Zijn jongens zoveel drukker geworden dan vroeger, of is de samenleving intolerant geworden ten aanzien van typisch jongensgedrag?

‘Het is een makkelijke oplossing,’ vindt De Maar, ‘je zegt dat iemand adhd heeft, stopt er een pilletje in en dan wordt ’ie rustig. Ik ben niet tegen medicatie en ook niet tegen het diagnosticeren van echt extreem gedraag. Maar vertoont een drukke jongen in de klas werkelijk extreem gedrag? En zijn andere manieren om zo’n jongen te behandelen uitvoerig uitgeprobeerd? Wiens belang dienen we: die van het kind, de leerkracht, de ouder of de maatschappij? Ik vind dat het belang van het kind voorop moet staan.’

Het vertrekpunt van De echte jongens film is persoonlijk: De Maar is zelf moeder van een drukke jongen. Melle, heet hij, inmiddels achttien. Al vanaf vroege leeftijd klaagden leerkrachten dat hij ongewenst gedrag vertoonde. Onderzoekers bogen zich over Melle en de dossiers stapelden zich op. Hij moest naar het speciaal onderwijs, maar een zo’n school wilde hem alleen toelaten als hij ritalin zou slikken. Melle weigerde, hij wilde het zonder pilletje doen. De Maar, verbouwereerd: ‘Als kinderen in de klas niet lang genoeg stil zitten, rinkelen tegenwoordig meteen alle alarmbellen.’

Leerdoelen

Hoe kijkt de filmmaakster terug op de eigen situatie? Hadden de leerkrachten een punt? Was Melle ondoenlijk druk? Of is ze als moeder te ver meegegaan in de druk die de school uitoefende? Je kunt toch ook tegen een leraar ingaan, als je vindt dat die je kind onterecht beticht van extreem gedrag? ‘Ik werd er onzeker van, je wilt het beste voor het kind,’ resumeert ze. ‘Nu zou ik de situatie anders hebben aangepakt en tegen de school zijn ingegaan. Laat een jongen een klas overdoen als hij nog te speels is om naar de volgende over te gaan. Tweederde van de kinderen in het speciaal onderwijs is jongens. Op zich niks bijzonders, het is van alle tijden dat jongens extreem gedrag vertonen. Aan de andere kant: ik vind het eigenlijk niet echt extreem gedrag.

Jongens moeten gewoon meer worden uitgedaagd. En sommigen kinderen ontwikkelen zich pas later en gaan pas vanaf hun zevende heel hard. Laat jongens lopen in plaats van stilzitten. Ik heb zelf drie jaar als juf voor de klas gestaan en liet mijn kinderen lopen tijdens het opdreunen van de tafels. Zo onthielden ze het stukken beter.’

Wat intolerantie voor jongensgedrag betreft richt de filmmaakster haar pijlen expliciet op het onderwijs. Vooral daar gaat het mis, vindt ze. ‘Het gaat bijna alleen nog maar om het voldoen aan de door het Rijk opgelegde leerdoelen, docenten zijn niet meer vrij om zelf lessen in te vullen. Het onderwijs is erg gericht op sociale vaardigheden en taal. Zelfs rekensommen leer je op het basisonderwijs met een verhaaltje. Jongens houden van kale sommen. Er wordt veel gepraat, kringgesprekken over wat je in het weekend hebt beleefd. Veel jongens vervelen zich dan stierlijk. Voor borstgeroffel en lef krijg je in de klas geen complimenten, dat wordt afgeremd. Competitie is ook een vies woord geworden. Jongens houden van competitie, daar is niks mis mee, jongens moeten worden uitgedaagd.’


Zelfs bij de gymles, waar jongens zich zouden kunnen uitleven, remmen docenten de boel af, is de ervaring van De Maar. ‘Salto’s springen met een trampoline is op veel scholen verboden. Gevaarlijk. Ik ken docenten die zich daar gelukkig niets van aantrekken, die zeggen: ik doe dit al dertig jaar zo.’

Ruige plekken


Of het een het ander in de hand werkt, is niet te zeggen, maar opvallend is wel dat jongens en mannengedrag onderhand in de hele maatschappij langzaam is verdwenen. De Maar: ‘Nederland is een kenniseconomie geworden waar de man zijn habitat is verloren. Fysieke kracht is niet meer noodzakelijk, jongens die dat als talent hebben voelen zich niet meer bediend. Ouders zijn bij een klimtoestel doodsbang dat hun kind valt. Onzin. Jongens hebben ruige plekken en spanning nodig. Alles is gladgestreken in Nederland en veilig gemaakt. Laat een paar braakliggende terreinen open en toegankelijk, zodat jongens daar een beetje kunnen rotzooien. En wees een beetje coulant wanneer jongens wat uitvreten. Tegenwoordig is een vuurtje stoken geen kattenkwaad meer maar een delict.’


Terug naar het onderwijs. De Maar heeft er de nodige kritiek op, maar wat stelt ze als alternatief voor? Hoe kunnen jongens beter worden bediend? ‘Om te beginnen moet handarbeid terug in het onderwijs. Verder moeten jongens kunnen uitvinden en exploreren. Dat zou kunnen door natuurkunde in het basisonderwijs te introduceren. Lekker proefjes doen. Meer beweging zou ook goed zijn. Daarnaast moet de toetsing van kinderen anders. De citotoetsen meten maar een beperkt deel van een kind zijn vermogen. Hele groepen kinderen die andere competenties hebben dan goed kunnen rekenen of spellen worden afgeserveerd. De citotoets meet niet ruimtelijk inzicht en creativiteit.

Veel kinderen zijn beelddenkers, zien bij een woord het plaatje in plaats van de spelling van het woord.’ Ook het beroepsonderwijs schiet te kort volgens De Maar. ‘De ROC’s van nu waren vroeger echte vakopleidingen, nu zijn het plekken waar je nog steeds wordt achtervolgd met taalonderwijs. We zouden met z’n allen echt moeten nadenken over de kwaliteit van jongensgedrag en hoe we dit kunnen meten. Een succeservaring is voor een jongen ontzettend belangrijk.’

Intomen


Ieder kind, of het nu een jongen of een meisje betreft, moet zijn plek vinden in het onderwijs en grenzen kunnen verkennen, stelt Liesbeth Verheggen, dagelijks bestuurder primair onderwijs bij de Algemene Onderwijsbond. De lesmethoden die Katinka de Maar bekritiseert zijn inderdaad niet altijd ideaal, maar ‘er zijn veel factoren buiten de leerkracht om, die dwingen om op die manier les te geven,’ verdedigt Verheggen de rol van de leerkracht. ‘Ouders stellen steeds vaker de school aansprakelijk.

De jurk van hun dochter mag niet vies worden. Tja, dat heeft invloed op het speelgedrag. Klassen zijn te groot, de oppervlakte per kind is minder dan de ruimte die we fatsoenlijk achten voor een kantoormedewerker. Ik snap dat docenten luidruchtig gedrag dan eerder intomen. Daarnaast is de citocultuur doorgeslagen, kleutergroepen worden al voorbereid op toetsend leren. Superslecht. Ontdekkend leren is nauwelijks meer mogelijk en dat is jammer. Zowel voor jongens als voor meisjes, want ik geloof eerder in verschillen tussen kinderen onderling dan in onderscheid tussen jongens en meisjes.’

interview met Katinka de Maar