Waren er nooit vrouwen aan boord?
RvdT: ‘Nee! Misschien op die Russische boten. Het is ook heel zwaar en ruw werk. En dan de hygiëne. Heb je gescheiden douches nodig. Moeten ze het hele schip aanpassen.’
RG: ‘Nu heeft elke hut een eigen douche. Stel je voor, om de drie uur slapen.’
RvdT: ‘Is geen doen.’
RG: ‘Hun zijn erop getraind en het gewend. Mijn man kan een zeemansslaapje doen van een kwartier en dan is hij weer helemaal fit. Zou ik niet kunnen.’
RvdT: ‘We sliepen vaak met moeder bij opoe, omdat zij ziek was en mijn moeder ook voor haar zorgde. Als het onweerde, gingen we in de kamer zitten en werd er een handdoek over de spiegel gedaan tegen de bliksem. Dat was echt angst. En het mooiste was: dat noodweer hadden die zeelui dan zelf vaak helemaal niet, weet je wel. Allemaal plaatselijk. Of andersom. Hadden wij Beaufort 3 of 4 en hadden zij in een grote storm bij de Noord gezeten.’
RG: ‘Die handdoek was bijgeloof hoor.’
RvdT: ‘Oh. Ik dacht dat de bliksem dan niet kon inslaan.’
RG: ‘Ik ben nooit bang geweest. Waarschijnlijk omdat we nooit noodsituaties hebben meegemaakt.’
RvdT: ‘Regelmatig gebeurden er wel ongelukken aan boord met dat zware materiaal waarmee gewerkt werd. Mijn vader kreeg een keer een ijzeren haak in zijn hand en toen is-ie naar een Engels ziekenhuis gebracht. Nu zou je er met de boot of het vliegtuig even naar toe, maar dat was toen niet. Je zat gewoon lijdzaam af te wachten tot er eens iemand belde. En soms belden wij naar het ziekenhuis. Maar alleen als er iemand was die Engels sprak, anders wist je nog niets. En je had hospitaal-kerkschip De Hoop met een dokter, tandarts en een dominee die twee keer in de week een dienst hield.’
RG: Was echt een bindmiddel voor de vloot. En iedereen aan wal luisterde mee. Dat galmde door de straten, want dubbel glas was er nog niet. Van zee hoorden we nooit iets.
Nu heb je telefoon en e-mail. Wel kon men aan boord een gesprek aanvragen via Scheveningen Radio.’
RvdT: ‘Moest je steeds “over” zeggen.’
RG: ‘Om de beurt praten en minimaal drie minuten per gesprek. Want dat werd sowieso gerekend. Je kon zelf ook gesprek aanvragen, maar dat gebeurde alleen in noodgevallen. Toen mijn zoon te vroeg geboren werd, heeft mijn moeder dat zo doorgegeven aan mijn man.’
Het was zeker wennen, als de mannen weer aan wal kwamen.
RG: ‘Je hoefde niet te wennen, na 48 uur was het weer voorbij. Het was een roesje. Een feestelijk roesje.’
RvdT: ‘Hoorde bij het leven. Als mijn vader kwam, kregen we chocoladevla met slagroom toe. Dat was het summum, gewoon te gek dat we dat kregen. Mijn moeder ging nooit luxe zitten doen als mijn vader er niet was. Werd allemaal bewaard voor als hij thuis was. En dat deden wij ook. Zolang mijn man op zee was, deed ik eenvoudig. At ik bij mijn moeder een boterhammetje of zo, maar zodra hij thuis was… Maakte ik bijvoorbeeld bavaroise, want dat had ik geleerd op de cursus Fijne Keuken. Ben echt een beetje exclusief gaan koken. Zaten we te genieten.’
RG: ‘Zij kan heel goed koken. Bij ons was het niet sober, al aten we alleen rundvlees als vader binnen was. Terwijl we nog aan tafel zaten, zei hij dan: jongens we gaan slagroomwafels eten als toetje, wie gaat er even naar de ijswinkel? Het kon niet op. Mijn ouders gingen dan ook altijd samen winkelen. Kochten ze een mooie vaas of een leuke klok. In die goede jaren van de visserij liet men het breed hangen. We gingen ook uit eten en als een van de eersten naar Wim Kan. Zomaar, voor de gezelligheid.’
RvdT: ‘Eén keer per jaar gingen we met de taxi naar restaurant Heck in Den Haag voor een sorbet. Was toen al heel sjiek, want ze hadden er schemerlampjes en een podium met een zangeres. Vader kocht een pak, wij kregen een winterjas en dan weer met de taxi terug.’
RG: ‘Als de mannen binnen waren, was het feest.’
RvdT: ‘Er waren ook geen echtscheidingen. Je kreeg de kans niet om ruzie te maken. Het huwelijk bleef altijd vers.’
RG: ‘En als je het niet goed met elkaar kon vinden, was 48 uur nog net samen te doorstaan.’