Voor De mooiste jongen van de klas richtte Suzanne Raes de camera op zichzelf en op haar van idealisme doordrenkte kindertijd in de jaren zeventig. ‘Raar dat die idealen zo snel onwerkbaar zijn geworden.’

Teledoc: De mooiste jongen van de klas

Documentairemaakster Suzanne Raes (1969) bouwt sinds 2001 gestaag aan een eclectisch oeuvre. Ze portretteerde haar Bulgaarse schoonmaakster, maar ook popgroep De Dijk, kunstenares Charlotte Mutsaers en de actievoerders van Greenpeace. In De mooiste jongen van de klas keert Raes terug naar haar klasgenoten van de basisschool Samenspel in Nijmegen. Raes wil van ze weten wat er, nu ze allemaal begin veertig zijn, over is van die ‘toverketel van goede bedoelingen waar wij in werden gegooid.’ Met oude super 8-filmpjes uit het familiearchief dompelt ze de kijker in de bruin en oranje gekleurde jaren zeventig, waarin de socialistische vergezichten van het kabinet Den Uyl de toon zetten. Raes’ onbeantwoorde kalverliefde voor de stoere Johnny, de ‘mooiste jongen’ uit de titel, die op zijn veertiende omkomt bij een brommerongeluk, vormt het startschot voor een sociale verkenning. Met aan de ene kant de volksere, ‘ordinaire’ wijk Malvert van Johnny, en aan de andere kant de ‘kakwijk’ De Weezenhof, waar het middenklassengezin Raes woonde. Gravend in dozen vol jeugdherinneringen verzucht ze aan het begin van haar film: ‘Ik heb heimwee. Het lijkt wel alsof ik toen meer thuis was dan nu.’

Hoe ontstond het idee voor De mooiste jongen van de klas?
Suzanne Raes: ‘Het begon met mijn opluchting toen Job Cohen in 2010 besloot de Partij van de Arbeid te gaan redden. Eindelijk kwam er iemand in de landelijke politiek die ik intelligent vond, waar ik respect voor had en die uitdroeg dat hij de boel bij elkaar wilde houden! Daarna volgde de enorme teleurstelling, dat die man binnen een half jaar totaal verkruimelde. Het was de tijd van links bashen. Er was niets pijnlijker dan iemand die riep dat we het “toch samen moesten doen.” Samen? Gaaaaap! Men sprak over de linkse kerk, alsof dat iets kwalijks was. Sinds een jaar of vijftien ga ik elk jaar eten met mensen van mijn oude basisschoolklas. Veertigers, net als ik. Toen Cohen werd afgebrand, vroeg ik ze: hoe kan het toch dat je daar zo verdrietig van wordt? Ik kreeg het gevoel dat de oorsprong van het linkse ongemak zit in hoe je blikrichting is bepaald als kind. Ik wilde mijn verbazing over deze tijd, en het gevoel dat ik me in het heden soms niet meer thuis voel, vertellen via een film.’

Uw jeugd was ‘doordrenkt van politiek’, zegt u in de film.
‘We hadden een affiche tegen de atoombom voor de ramen. En we gingen naar Den Haag om tegen de kernkoppen te demonstreren. De drie basiswetten van mijn opvoeding waren: eerlijk delen, en je best doen, maar cijfers zijn niet belangrijk. En nooit terugslaan. Het gekke is: ik heb altijd gedacht dat ik prettig ben opgevoed, en toch doe ik het zelf heel anders. Als mijn zoon thuiskomt, vraag ik vaak meteen wat zijn cijfers waren. En ik heb mezelf wel eens horen zeggen toen hij gepest werd: “Sla maar terug”.’

Waardoor is die omslag bij u ontstaan?
‘Een van de antwoorden, en daaraan zie je ook het wrange van het hebben van goede bedoelingen, is: de generatie van mijn ouders heeft ontzettend gepleit voor emancipatie. Met als gevolg dat al hun kinderen fulltime werken en enorm in de knoop komen met hun eigen ouderschap. Raar dat die idealen zo snel onwerkbaar zijn geworden.’

Suzanne Raes: ‘De een koopt als hij veertig wordt een rode cabrio en neemt een jongere vriendin; ik maak een film.’

Uw ouders zijn babyboomers. Over die generatie hoor je steevast dat hun linkse idealen verwaterd zijn. Is dat onderwerp inmiddels niet uitgemolken?
‘Vind ik niet. Mijn eigen generatie is over dat soort grote maatschappelijke onderwerpen weinig aan het woord geweest. Wij veertigers zitten tussen de zelfvoldaanheid van die babyboomers en de zelfbewustheid van de twintigers en dertigers. Ik laat Den Uyl drie keer terugkomen met zijn uitspraak: “Wij geloven in een andere samenleving.” Dertig jaar later word je uitgelachen als je zoiets zegt. Dan voel je je pas echt oud.’

Mij bekroop bij het kijken het gevoel dat u een midlifecrisis heeft.

‘Dat is ook wat er gebeurt als je veertig wordt. Ik ging voor het eerst terugkijken op mijn leven. En de een koopt een rode cabrio en neemt een jongere vriendin; ik maak een film. Aan het eind concludeer ik dat mijn klasgenoten, mijn generatie, zich eigenlijk heeft teruggetrokken op hun vierkante meter en het daar goed probeert te doen. Misschien is dat nog veel beter. Of is dat het einde van een ambitie om de wereld te verbeteren?’

Een aantal klasgenoten vragen u waar u zich druk over maakt. Daarmee lijkt uw film soms een particuliere zoektocht.
‘Ik denk dat mijn klasgenoten op voldoende momenten beamen wat ik vind. Mijn klasgenoot Don vertelt dat hij zich als ouder ongemakkelijk voelt bij de voetbalclub. Dat ouders zeggen dat het gaat om het teambelang, maar als hun kind thuis komt wel gelijk vragen of hij gescoord heeft. Ik vraag dan: “Doe jij dat ook?” En dan zegt hij: “Nee, bewust niet.” Dat soort kleine pijn toont wat er op grotere schaal in de samenleving speelt. Of de verbazing van Toine, die zegt dat “samen” eigenlijk niet meer bestaat. En dan vind ik het alleen maar mooi als iemand tegenwerpt: “Volgens mij verheerlijk jij het, want het was niet alleen maar positief.”’

U werpt in de film de vraag op of de scheiding van uw ouders uw heimwee naar uw jeugd deels veroorzaakt heeft. Kunt u dat uitleggen?
‘Als je terugkijkt lijken er een aantal dingen samen te vallen. Dat je ouders uit elkaar gaan, dat je zelf die wijk uitgaat, dat Johnny doodgaat, dat vormt een scheiding tussen de kinderwereld en de volwassen wereld. Johnny, die in een minder gegoede wijk woonde, was iemand die me voor het eerst het gevoel gaf van: hé, de wereld is niet zo overzichtelijk en mooi als waarmee jij bent opgegroeid. Het paradijs van mijn kindertijd werd afgebroken. Het einde van het ideale gezin. Wat grappig is: ik werd net geïnterviewd door iemand van 26 die zei dat ze dubbel lag van het idee dat ik het raar vond dat de tuinpoortjes in mijn oude wijk nu dichtgespijkerd zijn. Tuurlijk zijn die dicht, het idee dat ze ooit open waren! Ze was ook verbaasd dat wij op de basisschool zitting hadden in de medezeggenschapsraad. Ik vind dat geestig. Die film is voor de jongere generatie geschiedenis kijken. Ongelooflijk, dat het bestond!’
 

Toen wij onze afspraak maakten zei u: ‘Misschien vindt u die film wel helemaal niks!’ Bent u onzeker over uw documentaire?
‘O nee, dat is mijn gevoel voor humor. Ik heb altijd na een film dat ik er helemaal niet meer naar kan kijken. Ik portretteer meestal mensen die ik bijzonder, interessant of goed vind. Maar dit verhaal ging over mezelf, en dat maakt me kwetsbaar. Als mensen nu zeggen dat ze er niks aan vinden, dan vinden ze mij niks aan. Dat is pijnlijk.’

Voelde u aarzeling over de persoonlijke insteek?
‘Heel erg. Bij mijn eerdere films haalde ik mijn vragen er altijd uit. Maar mijn eindredacteur, Barbara Truyen, zei: “Vertel dit maar eens vanuit jezelf.” Ik dacht: oké, misschien moet ik me nu eens niet verschuilen achter mijn hoofdpersonen.’

Het lijkt alsof u het niet echt persoonlijk heeft durven maken. Als we uw zoon zien pianospelen, zegt u buiten beeld iets tegen hem. En met uw ouders spreekt u alleen aan de telefoon.
‘Als je regisseert, is het lastig om jezelf onbevangen te laten filmen. Het worden snel toneelstukjes. Ik gebruik veel talking heads en archiefbeelden. En ik flirt met de vorm van populaire, snappy formats als De reünie en Hello Goodbye. Het is geen observerende documentaire waarin ik opvoedsituaties vastleg. Een kijkje in de keuken bij Suzanne Raes thuis vind ik ook niet interessant. Misschien ben ik daar niet exhibitionistisch genoeg voor. En ik geef me in mijn voice-overs al heel erg bloot. Die teksten zijn ook steeds uitgesprokener geworden omdat mensen zeiden: wat bedoel je daar? Zeg het dan! Dit is de eerste keer dat ik mijn opvattingen in een film zelf uitspreek.’

Dat zegt ook iets over uw generatie. Jonge filmmakers hebben daar geen problemen mee.
‘Dat is waar. Voor mij is het een vormexperiment dat ik niet snel zal herhalen. Dit is de reactie waar ik het meest bang voor ben: het is te particulier, wat interesseert mij dat. In die zin wilde ik deze film niet per se maken. Maar ik vertelde het verhaal van mijn oude klas aan een producent en die zei: daar zit een film in! Normaal ben ik degene die zegt: deze film moet gemaakt worden. Dat had ik nu niet, omdat het een ingewikkelde vorm is, en een ongemakkelijk verhaal. In de film zeg ik bijvoorbeeld: “In mijn wereld adopteer je alleen een kind als je er zelf geen kunt krijgen.” Maar in mijn jeugd hadden alle vrienden van mijn ouders pleegkinderen! Ik had een pleegzus en een geadopteerde broer. Terwijl ik er zelf niet aan moet denken. Of neem zo’n Citotoets, die is uitgegroeid tot een monstrum. Mijn klasgenoten wisten amper meer dat ze een Citotoets hadden gedaan of wat hun score was, het was nauwelijks van belang. Mijn kinderen hebben twee maanden lang elke dag een Citotoets gedaan, om die score maar op te kloppen. Het zijn kleine particuliere dingen, maar het zegt veel over deze tijd. En als we ons daar massaal over gaan verbazen hoop ik dat dat invloed heeft.’

Koestert u hoop dat sommige idealen uit uw jeugd herleven?
‘Veel veertigers hebben het geloof in de landelijke politiek verloren. Maar ik merk ook dat ze weer grip op het leven willen krijgen. Mensen van mijn generatie beginnen coöperatietuinen, ik ben zelf lid van een broodfonds geworden... Er is een revival van samen dingen willen aanpakken. Ik hoop dat de tijd voorbij is dat we dat afdoen als “stoffig links.”’