Dit najaar verschijnt er een biografie over Leonard Cohen, de Nederlandse vertaling zal bij Nijgh en Van Ditmar verschijnen, hoorde ik. Ik weet niet of ik het boek wil lezen. Ik geloof
alle besprekingen van het werk van Cohen wel, de verhalen over hem.
Ik zou willen dat de Paris Review hem benadert voor een lang schrijversinterview, Cohen zal graag meewerken. Dat interview, over hoe hij werkt, zijn songs maakt, zal ons meer vertellen dan alle recensies over hem bij elkaar opgeteld.
Ik zou willen dat de Paris Review hem benadert voor een lang schrijversinterview, Cohen zal graag meewerken. Dat interview, over hoe hij werkt, zijn songs maakt, zal ons meer vertellen dan alle recensies over hem bij elkaar opgeteld.
Ik kwam overigens op het idee toen ik onlangs een interview met de dichter Michael Robbins in de Paris Review las, waarin Cohen ter sprake kwam. Robbins, een nieuwe ster, haalt Paul Muldoon aan die ooit zei dat sommige songs van Cohen veel voor zijn dichterschap betekenden. Ik snap dat: Cohens liedjes hebben bijvoorbeeld een eigenschap die veel gedichten helaas missen - een conversatietoon. Ondergewaardeerd in de poëzie maar o zo belangrijk, zoals Adam Gopnik in een essaybundel over de winter nog eens uitlegde toen hij kwam te spreken over poëzie. Ik zou ook willen weten of een tekst weleens als song begint en dan toch een gedicht wil worden. En omgekeerd.
Het gesprek zou kunnen beginnen naar aanleiding van een gedicht van Cohen dat nog niet zo lang geleden verscheen in The New Yorker. Het is ook het openingsnummer van zijn laatste CD. Wanneer schreef hij het? Hoe begon het? Welke andere dichters spoken er door zijn hoofd als hij schrijft? Wanneer sprak hij deze woorden voor het eerst hardop?