Een kunsthistoricus die ik gekend heb vond Hopper een slechte schilder. Ik heb geprobeerd hem te snappen totdat ik er achter kwam dat sommige kunsthistorici kunst haten zonder het zelf door te hebben.
Laatst ontmoette ik nog zo'n Amerikaanse kunstmevrouw. Stalen bril, dolk binnen handbereik, cultural studies of een aanverwante studie gedaan. How to relate to that, vroeg het zich af, toen ik vertelde dat ik een prozagedicht had geschreven over een vrouw wier vriendin sterft. It's so personal, liet het spookje erop volgen. Ik zag een halve bibliotheek in brand vliegen. Gelukkig was de boekhandel nog open. Ik heb een boekje besteld van de Amerikaanse dichter Mark Strand. Over Hopper. Om de rook uit de gordijnen te verdrijven.
Binnenkort zal ik ook het boekje van Charles Simic over Joseph Cornell weer herlezen. En ik verheug me op de stukken over kunst van Gijsbert van der Wal die dit jaar in boekvorm verschijnen. Hij is overigens ook kunsthistoricus. Wat helemaal geen kwaad kan - integendeel - als je maar kunt schrijven en kundig verslag doet van wat je ziet. Dan wordt die kennis een traktatie voor de lezer.
Het probleem van mijn Amerikaanse vriendin is, denk ik, dat ze niet kijkt. Nooit gedaan. Ze wist op jonge leeftijd al hoe het zat.
Een kunsthistoricus die ik gekend heb vond Hopper een slechte schilder. Ik heb geprobeerd hem te snappen totdat ik er achter kwam dat sommige kunsthistorici kunst haten zonder het zelf door te hebben.
Edward Hopper, New York Interior, c. 1921,
Joseph Conrell, Space Object Box: Little Bear, etc.