Het ruikt er zoals alleen yogaklassen ruiken: naar zweet, bloemenolie en een zure zweem van vaginaflora. Ik sta in een zaal van mijn sportschool. De laatste les is al een kwartier voorbij; mijn fysiotherapeute wil er met mij wat ontspanningsoefeningen doen, zodat we in alle rust aan mijn hollebolle rug kunnen werken.
De dienstdoende yogajuf staat er nog te praten met een leerling – over de heilzaamheid van yoga. Ze doet dat nét wat te enthousiast, alsof ze zichzelf nog moet overtuigen van het feit dat ze echt lekker bezig is. Mijn fysiotherapeute en ik wachten vrolijk tot de dames weggaan.
Dat blijft niet onopgemerkt bij de yogajuf. Na een paar minuten richt ze zich tot ons, alsof ze ons pas net in de gaten heeft.
Op zéér vriendelijke toon: ‘O hallo, hebben jullie een reservering hier?
‘Nee, we gaan paar oefeningen doen’, zeg ik vriendelijk terug.
De yogajuf glimlacht harder terug en vervolgt: ‘Nee oké, want anders was ik jullie natuurlijk aan het ophouden.’
Er trekt een mist op in mijn hoofd. Er wordt in een paar zinnen te veel gecommuniceerd: de yogajuf verontschuldigt zich, en toch heb ik het idee dat ík me schuldig moet voelen. Ze weet dat we hier niet gereserveerd hebben; dat kan namelijk niet bij deze sportschool. En als ze dat weet, kan ze onmogelijk concluderen dat zij ons ophoudt. De yogajuf bedoelt het omgekeerde: wij storen haar. Maar dat communiceert ze alleen via een onderstroom bij haar tekst en bij haar gelaatsuitdrukking.