Nicolaas staat lijnrecht tegenover zijn vader als het over de vluchtelingencrisis gaat. Denkt hij.

Op de bar ligt een krant: ‘VS willen invallen in Libië’. Op de foto hangen twee jongens uit een auto die door een verwoeste stad rijdt. Ze wapperen enthousiast met Kalasjnikovs. ‘Dit zijn gewoon nog kinderen’, mompel ik een beetje in mezelf. Mijn vader kijkt op van zijn biertje. We drinken er eentje bij zijn lievelings-Spanjaard. ‘Vre-se-lijk', knikt hij. Het is even stil. Hij vervolgt: ‘De wereld gaat naar de knoppen, geloof mij nou maar.' 

Mijn vader ziet niet dezelfde foto als ik. Waar ik incidenten zie, ziet hij onderdelen van een groter verhaal. De ellende van de wereld telt hij bij elkaar op. De Apocalyps is de eindsom. De vluchtelingencrisis is een van de belangrijkste voorbodes. Hij schudt zijn hoofd en wijst met wijs- en middelvinger naar zijn ogen: ik moet beter opletten op de voortekenen van de naderende chaos. 

Ik neem een flinke slok van mijn biertje. Met het tonen van de krantenkop heb ik zojuist het startshot gegeven voor een tirade. 

Mohammed erin, Mohammed eruit

Het is hommeles. Volgens mijn vader wachten er nu al meer dan een miljoen vluchtelingen aan de poorten van Europa. En het wordt alleen maar erger: ‘Niemand stopt Poetin. Die gooit alles plat daar in Syrië, en alle vluchtelingen van de bombardementen? Die komen hierheen. Poetin wrijft in zijn handjes, hij heeft ons in de tang. Wij zijn watjes.’ Volgens hem komen niet alleen slachtoffers hierheen maar ook moslimextremisten. Het ‘zooitje ruk’ in Den Haag slaapwandelt. Het woord ‘derdewereldoorlog’ valt. 

Ik probeer wat tegengas te geven en speel de slechtmens-kaart. ‘Pa, je hebt het over oorlogsslachtoffers. Die mensen hebben families verloren, huizen, huisdieren, ze zijn het slachtoffer van een dictatuur en van extremisten. Medemensen in nood, hallo?’ Ik klink een beetje als Femke Halsema met een zure mat in haar mond.

Mijn vader pareert mijn politiek-correcte aanval: ‘Ik vind het ook zielig. Maar waar moeten ze wonen, dan? We hebben geen plek! En waar moeten we het van betalen? Van de arme ouderen?’ Mijn vader klinkt op zijn beurt weer een beetje als Gerard Joling.

Dit is het punt dat we in een groef terechtkomen. Mijn vader en ik staan lijnrecht tegenover elkaar. We demonstreren tegen elkaar. De grenzen moeten open. De grenzen moeten dicht. Mohammed erin. Mohammed eruit. Ik luister niet naar mijn vader, en ik heb ook erg het gevoel dat hij niet naar mij luistert. Daarom roepen we allebei nog wat harder. 

tetteren

Na mijn derde biertje realiseer ik me dat er hier aan de bar van de Spanjaard iets anders speelt dan een botsing tussen politieke opvattingen. We zijn twee dieren die zich onveilig voelen en die hun persoonlijke grenzen verwarren met de discussie over landsgrenzen. We tetteren allebei wel iets anders, maar we communiceren hetzelfde: de wens om even gehoord te worden. 

Ik laat de brug wat zakken en gooi het over een andere boeg. ‘Ben je echt bang?’, vraag ik, dit keer met zonder oordeel. Ik zie hem denken. ‘Ja'. Hij neemt de vraag letterlijk. ‘Nu ik ouder ben, durf ik ook veel minder. Vroeger sprong ik uit vliegtuigen, ging ik altijd op avontuur. Als ik nu ergens hoog sta, bagger ik meteen mijn broek vol. Ik weet niet wat het is, ik word echt banger nu ik ouder ben.’

Ineens snap ik waarom mijn vader met zijn vingers naar zijn ogen wees. Ik moest inderdaad beter opletten. Niet op alle voorbodes van een naderde Apocalyps. Maar op hem.