Ik hang als een oud kledingstuk over een loungekussen aan een strand in Indonesië. Een magere zwerfhond ligt aan mijn voeten. Samen hijgen we een beetje in de iets te hete middagzon. Een man in sarong nadert. Hij schrijdt voort als een gekko. Het is de ober. Hij vouwt zijn handen samen en buigt zijn hoofd. Zijn ogen kijken op en hij staart me aan alsof ik een heilige koe ben.
‘Hello sir, you like drinks sir, yes please sir?’
Zijn onderdanigheid moet voor beleefdheid doorgaan, maar het haalt het bloed onder mijn nagels vandaan. Ik wil hem oppakken, door elkaar schudden en in zijn Indonesische oor tetteren dat hij even lekker normaal moet doen. Mijn bloed kookt, en tegelijkertijd voel ik me een heel slecht en heel wit mens.