Esther Gerritsen is geen meerkoet.

Zestien jaar geleden zag ik na een storm een omgevallen boom in de gracht liggen. Een meerkoet was druk bezig er een nest op te bouwen. Ik lachte. Arme meerkoet, dacht ik toen, die niet weet dat die boom daar maar tijdelijk is.

Aan die meerkoet denk ik nu, als mijn hond op mij gaat liggen, terwijl ik in een tijdelijke houding zit, omdat ik mijn veters strik. De hond heeft zich nog niet heerlijk op mij genesteld of ik gooi haar er alweer af.

Ik ben geen meerkoet, en ook niet mijn hond. Ik word al moe van het idee dat ik mijn bed moet opmaken in de wetenschap dat het morgen weer moet.

Het is echt niet zo dat die dieren in het nu leven. Zo’n meerkoet bouwt heus geen nest als bezigheidstherapie, die heeft duidelijk plannen voor de toekomst. Net als mijn hond nestelt die zich gewoon in het volste vertrouwen dat die nesten nog wel even blijven.

Zestien jaar na mijn medelijden met de meerkoet is er voor het medelijden jaloezie in de plaats gekomen. Wat moet het heerlijk zijn om je te verliezen in genestel en geen flauw benul te hebben van een komende verstoring.

Ik kan mijn hand ophouden in de lucht en mijn hond legt haar kop erop alsof het haar hoofdkussen is. Dat lijkt misschien niet handig, maar ze ligt wel lekker, al is het maar voor even.

Zelf sta ik twintig minuten voor het vliegtuig vertrekt alvast in de rij, terwijl ik net zo goed had kunnen blijven zitten. Ik sta een halte te vroeg voor de deur van de tram. Ik hou mijn jas aan in de auto, ook al zit dat ongemakkelijk en is het veel te warm, maar ja, ik ben er toch zo.

Ik mis veel goede nesten. Mijn bed is slordiger dan dat van een meerkoet. En het nest van die vogel mag dan worden verstoord door rampen die de meerkoet zelf nooit had kunnen voorzien, ikzelf ben gewoon mijn eigen ramp.

Zestien jaar geleden heb ik een meerkoet uitgelachen en dat had ik niet moeten doen.

 

Meer van Esther Gerritsen