Soms valt mijn eigen optimisme me op. Zo regent het in mijn beleving vooral wanneer ik binnen ben. Blijf ik binnen op een dag met een paar buien, dan denk ik steeds maar weer: zie je nou wel, geen weer om naar buiten te gaan, godzijdank zit ik hier. Maar als ik buiten ben, valt het me altijd reuze mee, de meeste tijd is het toch droog en ik ben blij dat ik eruit ben gegaan. Ook denk ik dat ik heel vaak tegen de files in rijd. Ik zie vooral de auto’s die de andere kant op moeten en stilstaan. In mijn beleving heb ik dus veel geluk.
Het vreemde is dat ik juist pessimistisch ben over de zaken waar ik wel invloed op heb. Bang dat ik mijn werk niet op tijd af heb, bang dat de mensen me niet aardig vinden et cetera. Ik vertrouw meer op onvoorspelbare zaken als het weer en het verkeer dan op mijzelf. Is dat nou eigenlijk optimisme of pessimisme?
Ineens herinner ik me een verhaal van Mark Salzman uit het boek Zijde en zwaard, waarin hij vertelt over zijn vriendschap met een Chinese student, die hij maar niet lijkt te kunnen doorgronden. Hij vraagt zijn vriend welke twee dingen hem het meest bezighouden. Hij hoopt op een ontboezeming, maar zijn vriend antwoordt: ‘Slapen en eten.’ Dat kan Salzman moeilijk geloven. Maar zijn vriend legt uit dat hij op een soort campus woont waar heel slecht gekookt wordt, zodat hij steeds maar aan het eten van zijn moeder denkt, en in de slaapzalen is het zo rumoerig dat hij vaak niet kan slapen.
Salzman is toch een beetje teleurgesteld door dit antwoord en zijn vriend vraagt hem waar hij dan mee bezig is. Salzman zegt dat hij vooral bezig is met de vraag of hij wel ergens goed in zal worden, of hij wel iets zal bereiken en of de mensen – vooral vrouwen – hem wel aardig vinden. Zijn vriend vindt dit pas echt een vreemd antwoord. Hij zegt dat om ergens goed in te worden je gewoon veel moet oefenen en als je wilt dat de mensen je aardig vinden je vriendelijk moet zijn. Dat heb je allemaal zelf in de hand. Dit in tegenstelling tot het lawaai in zijn slaapzaal en het eten in de kantine.