Natuurlijk denk ik: dat komt van mijn busje, maar dat is zo’n onwelkome gedachte – ik wil niet de schuld van zoveel alarm hebben – en ik heb het busje toch gewoon met de sleutel geopend – dat ik vanzelf hoor dat het alarm van verderop in de straat komt. Ik tuur nu zelfs in de verte, naar het einde van de straat, alsof ik de mensen op het terras naast mij ook wil laten zien dat het alarm absoluut niet van mijn busje komt.
Het zijn behoorlijk wat zakken, en het is een grote bus. Ik moet erin kruipen en sleep de zakken er dan uit. De mensen op het terras naast me kijken niet op of om. Zij hebben liever ook geen alarm waar je iets mee moet. Het alarm komt van elders en daar hebben wij niets mee te maken.
Ik twijfel natuurlijk wel degelijk, en tuur zo om de minuut weer naar het eind van de straat. Kan iemand dat irritante geluid uitzetten? Na een minuut of tien pas loopt er een man naar me toe, vanaf de overkant van de straat.
En hij vraagt me, op een toon alsof hij zelf ook niet meteen op het idee kwam: ‘Is dit wel jouw bus?’
‘Nee,’ zeg ik naar waarheid. En ik zie aan zijn gezicht dat dit antwoord hem noch oplucht, noch bezorgd maakt, het verwart hem alleen maar meer.
‘Het is de bus van de buurvrouw,’ leg ik uit.
‘Doe ’m dan eens open.’
Nu is de bus al open, maar alleen aan de achterkant. Hij wil natuurlijk bewijs dat ik echt een sleutel heb. Triomfantelijk steek ik de sleutel in de lucht.
Hij lacht: ‘Klik hem dan nu ’s open.’ En ja, nu begin ik toch te vermoeden, wat er dan gebeurt. Ik druk op de knop, en als een wonder houdt het alarm op.
‘O,’ zeg ik, ‘dus het kwam wel van deze bus.’ Op het terras naast me kijkt nog steeds niemand op of om. Als je iets niet wilt horen, is het er ook niet.