Doodsbang fietste ze door de stad, maar in plaats van zich zo onopvallend mogelijk te maken, zoals bange mensen vaak doen, riep zij met haar gebel eigenlijk heel hard: ‘Ik ben bang en ik kom eraan! – ik ben bang en ik kom eraan!’
Het effect was wonderbaarlijk. De andere toeristen die de fietsbel hoorden, vreesden opgefokte Amsterdamse fietsers, niet een schuwe toeriste, en stapten snel terug op het trottoir. Ik fietste een tijdje achter de bellende toeriste aan, en het was alsof de Rode Zee voor ons week.
Behalve bang leek de vrouw ook woedend. Steeds als ze belde, riep ze meteen wat snibbigs naar haar vriend die een eindje voor haar fietste, alsof hij dit hele avontuur had afgedwongen. Ik verstond het niet. Wat zou het zijn geweest?
‘Ze doen het weer! – ze zijn hier gek – ik zei het je toch – ik wil dit niet – ik ben bang godverdomme – ik ben doodsbang, ik heb het je toch gezegd – ik doe dit nooit meer!’
Ik herinnerde me een ritje in een reuzenrad van alweer jaren terug. Ik bedacht die dag op de kermis dat mijn hoogtevrees misschien wel aanstellerij was en ik stelde mijn toenmalige echtgenoot voor om in het reuzenrad te gaan.
Toen onze gondel omhoog klom, wist ik al heel snel: dit was een slecht idee en mijn hoogtevrees is niet ingebeeld.
Ik hield de leuning met twee handen vast, keek naar mijn voeten en zei: ‘Dit was een vergissing – dit is niet leuk – geen grappen maken – niks zeggen – niet bewegen.’
Ik was bang, maar ook woest op het hele idee dat je je angsten moet overwinnen, het idee dat me deze hellerit had ingejaagd van veertien rondjes doodsangst.
Ik was hier vrijwillig ingestapt, had hier zelfs voor betaald, dit heette vermaak, terwijl ik ook beneden een suikerspin had kunnen eten, ik had horloges kunnen grijpen, een biertje drinken, ik had zoveel leuke dingen kunnen doen, maar nee, ik hing hier, vijftig meter boven de aarde en waarom?
Ik wou dat ik kon zeggen dat ik ervan heb geleerd en dat ik mezelf nooit meer zulke dingen aandoe, maar niets is natuurlijk minder waar. Wekelijks, zo niet dagelijks, zie ik mijn angsten onder ogen, terwijl ik net zo goed iets leuks had kunnen gaan doen.
Midden in Amsterdam fietste er een Spaanse toeriste voor me. Ze fietste heel langzaam en remde vaak. Wat ze daarbij ook deed was steeds weer bellen. Als er maar een voetganger in haar buurt dreigde te komen, dan belde ze.