Ik zie altijd op tegen lezingen. Ik heb geen enkele behoefte de mensen iets over mijn werk te vertellen of eruit voor te lezen. Tenzij de lezing binnen een uur aanvangt, dan voel ik een grote drang om mijn werk te delen en mijn lezers te spreken.
Ik merkte het pas echt goed toen ik laatst twee uur moest rijden voor de literaire avond aanving. Het eerste uur van de autorit voerde ik een mokkende monologue intérieur; dat ik niets te zeggen had en zeker niet over mijn laatste boek dat me de keel uithing en lezingen waren sowieso een horreur en als ik hier mijn leven mee moest vullen kon ik beter een andere bijbaan zoeken enzovoort. Ook maakte ik mij zorgen over hoe de lezing zou gaan met deze waardeloze instelling van mij.
Tijdens mijn klaagzang vergeet ik dat mijn bui altijd op tijd wegtrekt.
Precies halverwege de autorit voelde ik het gebeuren, de transformatie van mijn gemoed. Ik was mokkend en dreinend een trap van chagrijn opgeklommen en toen ik niets meer wist, de treden op waren, het klaagritueel voorbij, gleed ik zo de goede moed in. Meteen herkende ik hem, deze wolkige stemming waarin alles mij interessant voorkomt en ik vervuld ben van de liefde voor mijn werk, mijn lezers en mijzelf. Het is alsof ik van nature morfine aanmaak en alles wat net nog pijn deed, is nu van een onbeschrijfelijke schoonheid. Deze geweldige stemming houdt aan tot een paar uur na de lezing, precies lang genoeg om erin te geloven en om mijzelf steeds weer af te vragen welke van de twee stemmingen waar is.
Ik hou niet van het antwoord: ‘Allebei.’
Toen ik in de auto die omslag gadesloeg dacht ik aan de liefde.
Je plukt de blaadjes van de bloem en zegt: ‘Hij houdt wel van me, hij houdt niet van me, hij houdt wel van me, hij houdt niet van me,’ en hoopt goed uit te komen.
Mij interesseert die andere pluk: ‘Ik hou wel van hem, ik hou niet van hem, ik hou wel van hem.’
Tijdens een relatie wordt er het liefst naar de goede kant toe geredeneerd; je houdt van hem, natuurlijk, zulke ogen. Daarna moet je brein alles omleggen; dat kon ook niet goed gaan, wat wil je, met zulke ogen.
Op de vraag: ‘Wat is waar?’ antwoorden we genuanceerd: ‘Allebei.’ Toch plukken we door en blijft er aan het eind toch echt maar één blaadje over.
Ik zie altijd op tegen lezingen. Ik heb geen enkele behoefte de mensen iets over mijn werk te vertellen of eruit voor te lezen. Tenzij de lezing binnen een uur aanvangt, dan voel ik een grote drang om mijn werk te delen en mijn lezers te spreken.