Ik slaap op mijn buik, maar voor het zo ver is, lig ik eerst op mijn ene zij, dan op mijn andere, dan weer op mijn ene. Daarna maak ik een draai naar mijn buik via de langste weg (eerst terug op de rug) en val in slaap. Vaak heb ik gedacht: ik val dit keer op mijn zij in slaap, maar het is nooit gebeurd. Ik heb ook wel geprobeerd om meteen op mijn buik te beginnen maar het lag ongemakkelijk en ik begon toch weer op mijn zij. Soms maak ik de laatste draai via de kortere weg, van de zij meteen op de buik, maar ik kom dan niet goed terecht en moet alsnog een heel rondje maken om beter te liggen.
Eigenlijk denk ik elke dag wel bij iets: dat moet toch sneller kunnen? Maar als ik een dag lang alles efficiënt doe, lig ik om acht uur ’s avonds ongemakkelijk op mijn bank, ik ben verkeerd terecht gekomen. Nu moet ik nog een paar uur omwegen maken met als enige doel: de avond vullen. Dat is flut natuurlijk. Daar zijn omwegen niet voor bedoeld.
Achttien jaar geleden woonde ik aan een park. Aan de andere kant van het park was een postkantoor. Voor elke afzonderlijke brief liep ik door het park, gaf de envelop aan de postbeambte en zei: ‘Hier graag postzegels op.’ Tegenwoordig koop ik ze per vijftig. Aan het eind van mijn leven heb ik tijd over, maar lig ik ongemakkelijk.
Er is een prachtig interview met schrijver Kurt Vonnegut uit een Groene Amsterdammer van 1996. Hij vertelt hoe omslachtig hij te werk gaat, met een typemachine en een potlood waarmee hij het getypte verbetert om het daarna op te sturen naar een vrouw ‘die Carol heet en in Woodstock woont.’ Hij belt haar op, vraagt of ze nog typewerk doet en ze babbelen wat heen en weer en Carol vertelt over haar man, een ornitholoog. Dan gaat Vonnegut naar buiten, hij moet een envelop kopen en zijn manuscript versturen.
Zijn vrouw roep hem na: ‘Je bent niet arm. Waarom bestel je geen pak van duizend enveloppen? Ze zullen die aan de deur afleveren en dan kan je ze in een kast leggen.’
Maar hij zegt: ‘Ssttt.’ Hij wandelt naar de winkel met kantoorbenodigdheden. Hij moet in de rij staan en praat met de mensen. Hij koopt een envelop, stopt zijn manuscript erin en gaat door naar het postkantoor voor postzegels. Achter het loket zit een vrouw op wie hij heimelijk verliefd is, maar hij houdt een pokergezicht en laat haar nooit merken wat hij voor haar voelt.
‘Hoe dan ook,’ zegt hij, ‘ik schrijf Carols adres op de envelop, plak er een postzegel op, schuif hem in de bus en ga weer naar huis. En ik heb veel plezier gehad. Geloof me: we zijn hier op aarde om rond te lummelen en laat niemand je iets anders wijsmaken.’
Ik slaap op mijn buik, maar voor het zo ver is, lig ik eerst op mijn ene zij, dan op mijn andere, dan weer op mijn ene. Daarna maak ik een draai naar mijn buik via de langste weg (eerst terug op de rug) en val in slaap.