De draaideur in De Bijenkorf gaat niet automatisch, je moet duwen. Ik duw. Naast me, al bijna buiten, in een ander deel van de draaideur (compartiment?) zie ik een oude man, hij duwt niet, ik duw voor ons samen. Ik kijk goed naar hem, zodat ik niet te snel of te langzaam ga. Ik voel me alweer behoorlijk goed over mezelf. De ontroering wil zich net meester maken als ik in het compartiment achter de oude man een jonge man zie, en hij duwt ook niet! Ja, hallo, godverdomme klaploper! Jij kan best zelf duwen, ik duw niet voor iedereen! Zo gaat dat dus, ik doe even iets voor een ander en meteen denkt de hele wereld maar gebruik van me te kunnen maken. Vloekend kom ik De Bijenkorf binnen.
Later is er nog de entree in de Albert Heijn. Twee klaphekjes na elkaar die beiden automatisch openzwaaien en dan moet ik links van mij een plastic mandje van de stapel pakken, zonder al te veel vertraging zodat ik de mensen achter mij niet ophoud. Dat gaat heel soepel. Ik loop en pak een mandje in een vloeiende beweging. Met kalme bravoure stap ik door de groenteafdeling. Ik loop als iemand die hier vaker komt, een oudgediende, een zesdeklasser, de vaste klant.
Als ik in de rij voor de kassa sta vraagt de caissière aan de jongen voor mij: ‘Heeft u er vijf cent bij?’
‘Huh?’ zegt hij.
‘Heeft u er vijf cent bij?’
‘I’m sorry, I don’t understand.’
‘Do you have five cents?’
Als ik aan de beurt ben zeg ik net iets te familiair ‘Hai’ tegen de caissière, die ik niet ken. Ik kan het niet nalaten te laten blijken dat ik wel alles begrijp, dat ik Nederlands spreek, dat ik weet waar de mandjes staan, dat ik snap hoe men het beste een supermarkt binnenloopt, hoe men afrekent en wat de gepaste groet is.
Als ik aan de overkant van de supermarkt de Kruidvat binnenloop, houd ik bijna onmerkbaar mijn passen iets in, in de verwachting dat de klaphekjes automatisch open zwaaien. Dat doen ze niet. Dat had ik kunnen weten, ik kom daar vaker. Ik loop door, de hekjes bozig openduwend met mijn bovenbenen, een lichte frons op mijn gezicht. Als een diva, merk ik zelf al op, beledigd dat de deuren niet voor haar openzwaaien. Al is het vreemd om de woorden ‘diva’ en ‘Kruidvat’ in één alinea te gebruiken.
De draaideur in De Bijenkorf gaat niet automatisch, je moet duwen. Ik duw. Naast me, al bijna buiten, in een ander deel van de draaideur (compartiment?) zie ik een oude man, hij duwt niet, ik duw voor ons samen.