Vaak ligt mijn oor dubbelgeklapt als ik in bed lig. Ik kan daar al tien minuten liggen voor ik doorheb dat ik op een dubbelgeklapt oor lig. Dan pas ligt het onprettig. Ik til mijn hoofd op en leg alles weer correct op het kussen.
In plaats van dat ik nu tevreden constateer dat ik minutenlang heerlijk ongestoord op een dubbelgeklapt oor kan liggen denk ik dat er in die minuten iets mis met mij was. Ik heb mijn dubbelgeklapt oor niet gevoeld omdat ik mij niet gewaar was van mijn lichaam, ik was onbewust, in de war, niet in het nu en ga zo maar door.
Het komt door dat kloteboeddhisme en die hele mindfulnessellende die me nu al een jaar of twintig bezighoudt, bekoort en mateloos irriteert.
Ik zou liever vrolijk opmerken: ‘Hé, nu pas last van dat oor!’ in plaats van die eeuwige vaststelling dat ik mij ergens niet bewust van was. De zijige monnik in mij zegt dat dit vrolijke constateren ook veel dichter bij het boeddhistisch gedachtengoed ligt dan het veroordelen dat ik altijd doe. Mijn ergernis is aan het verkeerde adres gericht, die goeiige monnik en zijn gedachtengoed treffen geen blaam. Zo ontglipt die monnik die ik zo vaak de nek om zou willen draaien me steeds weer en maakt me alleen maar kwader. Als ik vroeger ruzie had met mijn broer en we elkaar steeds ergere scheldwoorden toeriepen kon hij me niet erger treffen dan plotseling over te gaan op koosnaampjes. Ik riep nog: ‘Klootzak,’ hij zei ineens: ‘schatje,’ en dan werd ik pas echt woest. Iemand de strijd ontnemen, dat is irritant.
Leonard Cohen vertelt in een interview over zijn zenmeester Roshi. Roshi was nu eenmaal een zenmeester dus om Roshi te volgen moest Cohen wel een zenmonnik worden, maar, zegt hij: ‘Als Roshi een natuurkundeleraar in Heidelberg was geweest dan had ik Duits geleerd en was ik naar Heidelberg verhuisd.’
Misschien is dat het, of ik nou natuurkunde studeer of zenboeddhisme, het probleem is niet de leer maar de meester naar wie ik luister. Zolang ik naar mezelf luister wordt het nooit wat.
Leonard Cohen zegt over zijn meester: ‘Hij werd een goede vriend, iemand die echt gaf… of níet gaf… dat weet ik nooit precies… die echt heel erg níet gaf om wie ik was, en zo begon wie ik was te vervagen.’
Vaak ligt mijn oor dubbelgeklapt als ik in bed lig. Ik kan daar al tien minuten liggen voor ik doorheb dat ik op een dubbelgeklapt oor lig. Dan pas ligt het onprettig. Ik til mijn hoofd op en leg alles weer correct op het kussen.