Tussen waken en slapen in stel ik een diagnose van mijn toestand de laatste weken: Ik loop naast mijn lichaam. Het is me op zo’n schemermoment volkomen helder wat ik daar mee bedoel. Ach, natuurlijk, denk ik, want het voorlicht van mijn fiets hangt ook al weken naar beneden en verlicht enkel mijn spatbord, dat is nou typerend voor iemand die naast zijn lichaam loopt, alsof mijn fiets een lichaamsdeel is dat ik al te lang verwaarloos. Zo maakt deze schimmige diagnose mij enige minuten gelukkig, want mijn humeur is een raadsel dat ik zojuist heb opgelost. Meteen daarna heb ik een probleem: Ik loop dus naast mijn lichaam, dat is niet best, dat moet verholpen worden en nu vrees ik dat ik op yoga moet terwijl ik daar een bloedhekel aan heb. Ik denk aan een migraineaanval van jaren terug. Tijdens de pijn probeerde ik me een voorstelling van mijn pijn te maken. Een driehoek, dacht ik toen, ik voel alle punten van de driehoek in mijn hoofd, een diagnose die mij vijf seconden bekoorde, meteen daarna duwden de hoeken extra diep in mijn hoofd en maakte het beeld de pijn alleen maar erger. Het is jezelf de put uit en de put in denken in één adem door.
In de roman Tender is the Night van F. Scott Fitz gerald lees ik over Dick Diver en zijn labiele vrouw: ‘Vaak voelde hij zich alleen met haar en dikwijls vermoeide ze hem met de korte golven van persoonlijke ontboezemingen die ze exclusief voor hem reserveerde: “Ik ben zo... ik ben meer zó”, maar deze middag zou hij blij geweest zijn als ze een tijdje staccato doorgerateld had en hem glimpen van haar gedachten had uitgeleverd.’
Ik stel me zo voor dat zij hem vertelde over voorlichten en migraine en ik glimlach zuur bij de identificatie met het labiele, vermoeiende, ratelende personage.
Deze wankele vrouw, die ogenschijnlijk niet zonder haar stabiele echtgenoot kan, gaat er aan het eind toch maar met een andere man vandoor.
De nieuwe zegt nog wel tegen haar: ‘Weet je, je bent toch wel een beetje ingewikkeld, eigenlijk.’ ‘O nee,’ verzekerde ze hem haastig, ‘nee, niet werkelijk… ik ben gewoon een… ik ben gewoon een heleboel simpele mensen.’
Tussen waken en slapen in stel ik een diagnose van mijn toestand de laatste weken: Ik loop naast mijn lichaam. Het is me op zo’n schemermoment volkomen helder wat ik daar mee bedoel.