In één week zag ik drie keer een knappe man lopen met zijn arm in het gips. Toen ik de tweede zag ben ik er natuurlijk op gaan letten en dan vind je al snel een derde.
Geen van hen stond bij een bestelbusje.
Ted Bundy, de seriemoordenaar, deed zijn arm in een mitella en probeerde een bank in zijn bestelbusje te tillen. Aan een knappe voorbij komende vrouw vroeg hij of ze wilde helpen. Zij moest in het busje gaan staan. Als ze erin stond, tilde hij de bank met twee gezonde armen op, duwde de vrouw ermee dieper het busje in en smeet de deuren dicht. Sommige dingen vergeet je nooit. Ze gaan je hele leven mee.
Ted Bundy verkrachtte zijn slachtoffers, ook als ze al lang dood waren. Vooral dan eigenlijk.
De seriemoordenaar Jeffrey Dahmer droomde ervan om naast iemand te liggen die heel stil was.
Dat las ik ergens, heel lang geleden, ik studeerde nog.
Heel stil.
Sommige zinnen vergeet je nooit.
Marion in Der Himmel über Berlin zei: ‘Ik droomde vannacht van een vreemde… mijn man. Alleen met hem kon ik eenzaam zijn...’
Later hoorde ik Joan As Police Woman zingen: ‘This is the one I will try to be lonely with.’
Sommige verlangens begrijp ik niet, maar ik kan ze niet vergeten. Ik lijk ze wel te verzamelen.
Ik las zeventien jaar geleden in een interview met de Japanse acteur en regisseur Yoshi Oida dat hij als kind al verlangde naar onzichtbaarheid. Zijn moeder naaide een grote zwarte zak voor hem waar hij zijn hoofd in kon verstoppen.
Dan vroeg ze: ‘Waar is Yoshi nu? Ik kan mijn Yoshi niet meer zien.’
Hij zei: ‘Dat maakte me diepgelukkig.’ Ook onthouden.
Als ik met mijn dochter van drie bij vrienden op bezoek ga, verstopt ze zich achter me. Ik mag niets zeggen.
De vrienden moeten vragen: ‘Waar is Teddy nou?’
Zij staat achter mij gelukkig te wezen. Al snel komt ze toch tevoorschijn.
Ze lijkt nog gelukkiger te zijn op het moment waarop ze kan zeggen: ‘Ik ben er wel!’
‘Soms,’ zegt mijn dochter, ‘wil ik alleen zijn.’ We zitten in de trein.
‘Dan wil ik dat papa en mama dood zijn.’ Vele vreemden luisteren mee, als ik haar uitleg dat ze alleen mag zijn, maar dat wij dan niet dood hoeven.
Ze kijkt boos.
‘Toch wil ik het.’
Dan zeg ik haar dat ze niet mag zeggen dat ik dood moet, omdat dat niet aardig is. Het verbod stemt haar tevreden. Ze lacht.
In één week zag ik drie keer een knappe man lopen met zijn arm in het gips. Toen ik de tweede zag ben ik er natuurlijk op gaan letten en dan vind je al snel een derde.