In de trein zitten twee meisjes van dertien tegenover me. Een volwassen vrouw, waarschijnlijk de moeder van een van de twee, zit aan de andere kant van het gangpad. De meisjes dragen strakke spijkerbroeken en ze hebben lang blond stijl haar. De moeder draagt een jurk en heeft pluizige krullen.
Als we langs een spoorwegovergang rijden, lacht het ene meisje en ze zegt: ‘Het is altijd zo leuk, als je in de trein zit en andere mensen moeten wachten.’
Bij de volgende spoorwegovergang lacht de ander en zegt: ‘Die moeten wachten.’
Even later, wijst er een naar buiten, haar nagels zijn blauw gelakt, ze zegt: ‘Utrecht Centraal haha.’
Ik kijk haar aan alsof ik op haar gezicht het antwoord kan vinden op de vraag waarom Utrecht Centraal grappig is. Ze staart nog steeds uit het raam maar kijkt nu boos.
De moeder vraagt: ‘Willen jullie een appel?’
Het meisje, van wie ik denk dat het de dochter is, schudt lachend haar hoofd.
De vriendin van de dochter lacht ook: ‘Nee, ik heb zelf een appel.’ Ze haalt de appel meteen uit haar tas, lacht zelfs naar de appel en neemt een hap.
De dochter pakt haar iPhone en laat iets zien aan de vriendin. Ze lachen erom. Ze laat de iPhone aan haar moeder zien. Die knikt. Ze kijken elkaar weer aan en lachen opnieuw. Als ze niet lachen en naar buiten staren, kijken ze boos.
Als de een de appel op heeft, geeft de moeder hen beiden kwarkbollen. Weer lachen ze, naar de moeder en naar de kwarkbollen.
Ik kijk uit het raam. Ik zie vanuit mijn ooghoek dat de vriendin van de dochter mij aandachtig zit op te nemen. Als ik haar aankijk, kijk ik recht in een heel boos gezicht. Snel wend ik mijn hoofd af.
‘Moet je tas in mijn rugzak?’ vraagt de moeder aan de vriendin van haar dochter.
‘Nee hoor,’ weer dat lieve gelach. Ik vraag me af of de moeder weet hoe kwaad ze kijken wanneer ze haar niet aankijken.
Het is krap in de trein. Ik sla heel voorzichtig mijn benen over elkaar en raak de vriendin van de dochter met mijn knie. Ze verschuift haar benen niet. Ik houd de mijne krampachtig dicht bij me. Ik kijk alleen nog vluchtig naar de meisjes, die beiden weer boos uit het raam staren. De moeder kijkt vriendelijk en niets vermoedend door het raam aan de andere kant.
In de trein zitten twee meisjes van dertien tegenover me. Een volwassen vrouw, waarschijnlijk de moeder van een van de twee, zit aan de andere kant van het gangpad.