Mijn dochter en ik zitten in het café, naast elkaar, aan de leestafel tegenover het biljart. Zij drinkt chocomel met een rietje en ik koffie. Zwijgend kijken we naar de twee mannen die biljarten.
Twee andere mannen, die aan het tafeltje naast het biljart zaten, staan nu op en trekken hun jassen aan.
Terwijl ze weglopen zegt de ene: ‘Nou, biljarten doen we dan maar een volgende keer.’
Een van de biljartende mannen roept verontschuldigend: ‘We zijn zo klaar hoor.’
Maar de mannen zijn al bij de deur en horen hem niet.
De andere biljartende man zegt: ‘Ze hebben niks gezegd. Ons kan niets worden verweten.’ Hij klinkt ferm en bang tegelijkertijd en ik denk: dit is het wereldleed.
Die zin is niet van mij. Een vriendin van me zei het, jaren geleden. Het was enkele weken voor ze stierf. Ze lag in bed en kon niet veel meer. Ze was de laatste weken nooit alleen. Er was een rooster gemaakt, zodat er altijd iemand in huis was, familie, vrienden of de thuishulp.
Die ochtend was ik er. Ik maakte verveinethee voor haar, in een kleine thermosfles, en zette die op haar nachtkastje met zo’n Duralex theeglaasje ernaast.
Ik zou gaan werken op haar computer, in de kamer aan de andere kant van het huis. Ik had toen nog geen laptop. Ik pakte mijn tas met papieren en vroeg of ik nog iets kon doen. Ze wees naar een vaas met bloemen die naast een boeddhabeeld op de grond stond. Ze kon er niet bij, maar ze keek er wel de hele dag op uit.
Ze vroeg: ‘Wil je de bloemen een eindje van het beeld vandaan schuiven?’
Ik verschoof de vaas iets van het beeld af. Ik geloof dat er pioenrozen in zaten.
‘Zo?’
‘Ja, en dan iets meer naar voor.’
‘Zo?’ ‘Ja, zo moet het staan.’
Ze zei: ‘Ik heb het de thuishulp gevraagd, maar die vergat het, en toen de andere thuishulp kwam en ik vroeg: “Wil jij die vaas terugzetten waar die stond?” zei ze alleen maar: ‘‘Ik heb er niet aan gezeten hoor.”’
‘En toen?’
‘Toen ging ze stofzuigen.’ Ik grinnikte. Ze zei: ‘Dat is het wereldleed.’ Ik knikte. Ik vroeg haar niet om uitleg. Ik dacht dat ik het begreep en ik ging aan het werk.
Mijn dochter en ik zitten in het café, naast elkaar, aan de leestafel tegenover het biljart. Zij drinkt chocomel met een rietje en ik koffie. Zwijgend kijken we naar de twee mannen die biljarten.