Toen de Russen kwamen, in 1968, was er één Tsjechoslowaaks gezin dat veel geluk had. Vader en moeder Štrba waren, met hun twee kleine dochtertjes, op vakantie in Zwitserland. Toen het nieuws tot ze doorgedrongen was, hoefden zij er niet lang over na te denken. Hij, arts, polste lokale ziekenhuizen en kreeg te horen dat ze hem graag wilden hebben.
Zwitserland zou hun nieuwe huis zijn zolang de Russische laars op vaderlandse bodem stond. Maar vader en moeder hadden buiten de kleine Denisá gerekend. Het acht-jarige kind kon in de weken die volgden aan niets anders denken dan aan Babička en Kiko. En was ontroostbaar. Wat maalde zij om Russen of een baan in Genève. Oma en de hond waren dáár.
Na een paar weken onstuitbaar kinderverdriet stapte het gezin Štrba in de oude Simca en reed oostwaarts. Op het laatste stuk, de tweebaansweg van Wenen naar Bratislava, tussen de hoge populieren, kwam hen van de andere kant een lange stoet tegemoet. Auto’s hoog opgetast met huisraad en andere bagage, sommigen zelfs lopend met tassen en koffers. Gelukkigen die kans hadden gezien door de laatste mazen te glippen, op weg naar het vrije westen.
Het Simcaatje reed als enige de andere kant op.