Wat te denken van Francis Fukuyama, die 25 jaar geleden verkondigde dat de liberale democratie de wereld zou veroveren? Chris Kijne helpt je op weg.

Vorige week was er weer eens een wetenschappelijke rockster in Nederland. Niet dat het uiterlijk en het karakter van Francis Fukuyama aanleiding geven tot zo’n kwalificatie. Maar zijn reputatie sinds het roemruchte essay en zijn latere boek The End of History and the Last Man van begin jaren negentig – het essay is overigens uit 1989 en anders dan de meesten denken geschreven vóór de val van de muur – hebben hem toch dat aura opgeleverd. Overigens met alle hoon en kritiek die ook rocksterren ten deel kan vallen.

Fukuyama was hier op uitnodiging van het Stedelijk Museum in Amsterdam voor een symposium over Metamodernisme, een begrip waarvan de denkers ook nog niet helemaal begrijpen wat het inhoudt. Maar het was dan ook de bedoeling van dat symposium om daar achter te komen. In ieder geval hield de Stanford-professor er een klinkend verhaal dat zelfs de sceptici kon overtuigen.

En inderdaad: het was prettig om Fukuyama nogmaals te horen uitleggen dat zijn boek indertijd behoorlijk slecht gelezen is en dat met name het begrip van de filosofische noties nogal tekort schoot. Het einde van de geschiedenis is eerder door Hegel geproclameerd toen die Napoleon te paard langs zag rijden door Jena na de daar gewonnen slag. En die Last Man uit Fukuyama’s boek is door Nietzsche ten tonele gevoerd in precies die vredige staat waar Fukuyama na de overwinning van de liberale democratie naar verwees. Maar wel om duidelijk te maken dat dat soort vredigheid vermoedelijk , zoals ook Nietzsche opperde, voor de mens te saai zou zijn. Zodat hij wel weer nieuwe wegen zou vinden om een ander de hersens in te slaan.

Dat zwarte randje hebben de meeste mensen indertijd gemist.

aangescherpt

Wat overigens, zoals ook de website van het symposium in het Stedelijk al vermeldt, niet betekent dat Fukuyama zijn inzichten sindsdien niet heeft aangescherpt. De volgende avond had ik de gelegenheid om namens het John Adams Institute eerst te luisteren naar een zeer beknopte samenvatting van zijn nieuwste boek, het tweede deel van een meer dan duizend pagina’s lang onderzoek naar de oorspong en ontwikkelingsgang van onze politieke systemen. Vervolgens mocht ik hem daar vragen over stellen. De volgende ochtend kon ik daarmee doorgaan en de weerslag daarvan vond u afgelopen vrijdag in NRC-Handelsblad.

In het kort komt het hier op neer: sinds zijn essay en boek heeft Fukuyama door wereldwijd onderzoek, met name in ontwikkelingslanden, ingezien dat hij eerder het belang van instituties en met name van een onafhankelijke staatsbureaucratie die daadwerkelijk publieke diensten levert, heeft onderschat. Bovendien heeft hij nu pas begrepen dat juist politieke systemen die langere tijd redelijk onbedreigd zijn, zoals de liberale democratie, intern verval gaan vertonen. Vanwege de ingebakken rigiditeit van de mens, die vasthoudt aan bestaande systemen wanneer de sociale en economische omstandigheden veranderen.

elites

En omdat er altijd nieuwe elites ontstaan die teveel invloed krijgen binnen de bestaande politieke structuur. Sinds de financiële crisis weet iedereen waar dat over gaat, zie ook de jongste column van Bas Heijne

Over Fukuyama’s slotconclusie: dat de liberale democratie gezien de economische vooruitgang nog steeds meer kans heeft om te overleven dan autoritairder vormen van bestuur, kan je van mening verschillen. Dat gebeurt dan ook volop. Bijvoorbeeld door de Britse cultuurpessimist John Gray die de grote rol die Fukuyama de middenklasse toedicht in het bevorderen van democratie in twijfel trekt.

Dat kun je doen, en de geschiedenis van het interbellum wijst er inderdaad op dat ook die sociale middengroep niet onder alle omstandigheden voor democratie kiest. Anderzijds lijkt me de stelling dat meer economische groei op de langere termijn doorgaans ook meer democratie betekent nog steeds niet al te wild. Ook wanneer die middenklasse tijdelijk door nationalistische of culturele argumenten op een dwaalspoor gebracht kan worden.

Een vreemder verwijt verscheen in de kolommen van De Correspondent. Daar werpt Thijs Kleinpaste Fukuyama voor de voeten dat hij in 1989 nog een idealist was, die zijn optimisme baseerde op de aantrekkelijkheid van democratie als idee. Terwijl hij zich nu beperkt tot materiële verklaringen die voortkomen uit het indrukwekkend diepgaande onderzoek dat hij in geschiedenis en heden heeft gedaan naar het daadwerkelijk ontstaan van politieke systemen.

Ik heb niets tegen idealisten en er is van alles voor te zeggen om mooie ideeën te promoten. Maar een Fukuyama die zich baseert op feiten is mij wel zo goed bevallen.