Zoals veel van mijn generatiegenoten ben ik begin jaren zeventig twee keer uitgebreid op vakantie geweest in het toenmalige Joegoslavië. In de hoogtijdagen van het eigenzinnige socialistische land dat Maarschalk Tito er toen van had gemaakt. Met een vorm van arbeiderszelfbestuur die ook hier in Nederland onder linksmensen veel bewondering oogstte en een internationale positiebepaling – als voortrekker van de Beweging van Niet-Gebonden Landen – die al evenzeer een welkome derde weg bood aan iedereen die zich verloren voelde tussen doorsluimerend stalinisme in het oosten en imperialisme in het westen.
Go south, young man...
Dat deden we, mijn schoolvrienden J, E, H en ik. In de gele Ford Taunus van H, die de middelbare school grondig had aangepakt door twee keer te doubleren en zo al voor zijn eindexamen in het bezit was van een rijbewijs.
Ergens onder München stegen er verontrustende rookwolken op vanonder de motorkap. De te hulp geroepen beambte van de Allgemeiner Deutscher Automobil-Club, de Duitse ANWB, tilde de klep op, wierp één blik op het rokende gevaarte en zei gedecideerd: ‘Friedhof!’
En zo was, toen we uiteindelijk liftend en treinend de badplaats Rijeka aan de Kroatische kust hadden bereikt, een fiets best van pas gekomen. Vooral nadat de roodharige E zich op ons advies had ingesmeerd met olijfolie om sneller bruin te worden. Het was nog best een eind lopen naar de Eerste Hulp.