1.
Angst neemt veelal abstracte vormen aan. Kierkegaard beweerde dat vrees een object heeft, de spin bijvoorbeeld, angst kan het zonder object stellen.
Bezorgd ben je zelden om jezelf, meestal om anderen. Ouderschap is voor een deel bezorgd zijn en daarmee leren omgaan.
2.
Je kunt de dood van je kind vrezen, maar het is absurd te zeggen dat je bezorgd bent dat je kind sterft. Hooguit kun je zeggen: het is twee uur ’s nachts, mijn kind is nog niet thuis van het feestje, ik ben bezorgd.
3.
Bezorgdheid is een vaag en toch concreet vermoeden waarvan je vaak stiekem weet dat er geen reden toe is, tot op een dag blijkt dat je met reden bezorgd bent geweest. De bezorgde hoopt dat zijn zorgen irrationeel zijn, maar hij durft er niet op te vertrouwen.
4.
Je kunt je ook zorgen maken dat je je proefwerk verpest hebt of dat je de kaarsen thuis vergeten bent uit te blazen toen je naar de snackbar wandelde.
De neuroot is voortdurend bezorgd, maar we weten wat de ware zorg is van de neuroot: hij is bezorgd dat hij niet bestaat.
5.
Misschien zijn kleine zorgen slechts strategieën om grote angsten te vergeten. Men drinkt om te vergeten, luidt het cliché, je kunt ook zeggen dat je je zorgen maakt om te vergeten of beter gezegd om niet aan iets anders te denken.
6.
De bezorgde kan liegen. De leraar of vriend die tegen je zegt ‘Ik maak me zorgen om jou’, liegt misschien. Hij maakt zich geen zorgen om jou, maar om zichzelf. Jij verstoort zijn lessen, jij geeft de vriend niet wat hij wil hebben.
Er zijn vrienden en leraren die écht bezorgd zijn. Zij zijn zeldzaam.
7.
De levensbedreigende situatie maakt een einde aan de bezorgdheid.