1.
Aan de wil gaat veelal fantasie vooraf. Eerst fantaseer je over een huis met tuin, dan ga je een huis met tuin willen, vervolgens koop je een huis met tuin. Eerst fantaseer je over je collega, dan komt het willen, vervolgens begint de
affaire. Maar zoals een vriendin me uitlegde: niet elke fantasie leidt tot willen.
De wil is bedreigender dan de fantasie.
2.
De fantasie bevindt zich buiten de moraal. Waar de fantasie overgaat in de wil komt de moraal langzaam in het spel. De consequenties van het willen kunnen tot morele oordelen leiden. Niet elke consequentie is moreel van aard. Men is teleurgesteld over de vakantie, het regende veel. Dergelijke regen is moreel gezien niet afkeurenswaardig. Verwar de eigen teleurstelling niet met het moreel verwerpelijke.
Is de dood, de grootst mogelijke teleurstelling, per definitie moreel verwerpelijk?
3.
Hoeveel fantasie moet wil en dus uiteindelijk werkelijkheid worden? Welke fantasie mag of moet fantasie blijven? Welke conclusies moeten er uit de fantasie worden getrokken? Op die vragen komt het leven neer. Schopenhauer schreef in Die Welt als Wille und Vorstellung dat de ware deugd op slim, methodisch en scherp (‘weitsehend’) egoïsme berust.
4.
Er bestaan mensen die hun fantasie zo vrezen dat ze fantasieloos genoemd kunnen worden.
5.
De fantasie kan pijn doen, maar vergeleken met de pijn die de gebroken wil veroorzaakt, is de pijn van de fantasie mild.
Een fantasie die wordt uitgesproken, is geen pure fantasie meer.
6.
Rouw is ook de hoop, oftewel een combinatie van fantasie en wens, dat de toestand van het verlies, door de dood bijvoorbeeld, nog niet is ingetreden.
7.
Het uitdoven van het leven gaat gepaard met het uitdoven van de wil.
Levenskunst is het onderhouden van het vuur dat de machinerie van fantasie en wil draaiende houdt.