1.
Verreweg het meeste anti-intellectualisme is snobisme van de intellectueel. Karel van het Reve was daar bedreven in. Wel opereerde hij in een tijd dat anti-intellectualisme nog niet mainstream was. Snobisme, ironie en sarcasme zijn altijd afhankelijk van de context. Wat een paar decennia geleden subversief was, is nu conservatief.
2.
De basisgedachte van het anti-intellectualisme is dat sommige mensen uit eigenbelang zaken nodeloos ingewikkeld maken terwijl het in de ‘echte wereld’ niet ingewikkeld is. Daar is een pak melk een pak melk. Het anti-intellectualisme hangt het dogma aan dat de waarheid een kwestie van simplificeren is. Het anti-intellectualisme stelt de wereld gelijk aan een supermarkt.
3.
Het probleem van anti-intellectualisme is dat het uiteindelijk viering van eigen en andermans onwetendheid is. Het staat haaks op alle nieuwsgierigheid, het wil niets leren, het wil alleen bevestigd zien wat het denkt te weten, wat niet wegneemt dat het anti-intellectualisme soms een punt heeft. Maar de anti-intellectueel gedraagt zich als een tuinman die het verschil niet ziet tussen een dode tak en de boom.
4.
Het populisme kan anti-intellectueel zijn (Wilders) of quasi-intellectueel (Baudet), rancune is de motor.
De erotiek van het populisme bestaat uit het afrukken van maskers, dikwijls verwart men de intellectueel met een gemaskerde.
5.
Men staat in het volste recht niet mee te willen doen aan verheffing, maar helaas gaat die behoefte altijd hand in hand met het verlangen zij die wel aan verheffing doen tot vijand te verklaren. Het anti-intellectualisme ziet in het onechte, het moeilijke, de vijand.
6.
De anti-intellectueel verlangt vurig naar erkenning voor zijn anti-intellectuele activiteiten. Hij wenst erkenning voor zijn intelligentie.
7.
De nar is anti-intellectueel uit hoofde van zijn functie, maar hij kan alleen bestaan als minderheid. Een land waar de meerderheid uit narren bestaat is een ongelukkig land.