Vervolgens ontmoette ik een filosoof voor wie God een gegeven was. Hij was religieus, maar hij zag, voor zover ik hem begreep, religie als een spel, een spel dat hem in staat stelde zich te concentreren op wezenlijke zaken. De religieuze voorschriften zorgden ervoor dat hij over bepaalde dingen niet meer hoefde na te denken en het samenkomen in kerken, synagogen en moskeeën – hij sprak als belijdende jood over een synagoge – zag hij als iets positiefs, omdat mensen die zich aan de randen van samenleving bevonden zich daar zonder schaamte konden verhouden tot mensen die succesvoller opereerden in de samenleving. God zelf bevond zich ergens achterin de coulissen. ‘Met God houd ik me niet bezig,’ zei hij.
Over de opvatting dat religie achterlijk is heb ik mij als niet-religieus persoon al diverse malen uitgelaten. Er zijn tientallen geloofssystemen, van democratie via liefde tot kunst; het woord ‘mensenrechten’ zou bijvoorbeeld kunnen worden begrepen als synoniem van God. Wat mij betreft is religie slechts een van die vele geloofssystemen. Men kan tegenwerpen dat religie, anders dan geloofssystemen zonder God, dogma’s kent, maar de seculiere geloofs-systemen kennen ook dogma’s. Voor de gelovigen in God is Hem beschimpen net zo erg als het beschimpen van mensenrechten is voor hen die in die mensenrechten geloven.
Interessanter is de opvatting dat religie een spel is. Ontegenzeggelijk is een religieuze dienst een toneelstuk. Men kan betogen dat de katholieke dienst theatraler van aard is dan die van de protestanten, maar dat lijkt me eerder een discussie over speelstijl; het ene toneelgezelschap speelt anders dan het andere.
Waarin verschilt de religieuze dienst van andere toneelstukken? Welke tekortkomingen heeft kunst ten opzichte van religie en vice versa? Dat zijn wezenlijke vragen. Wezenlijker dan de godsdienstoorlog die sommige zogenaamde verlichte mensen zich menen te kunnen permitteren en die uiteindelijk toch weer neerkomt op: mijn God is beter dan de jouwe.