Ergens in mijn tienerjaren deed ik op een café chantant van het Vossius Gymnasium een cabaret-act die ik uit mijn hoofd had geleerd. Ik meen dat ik de tekst had gehoord op een lp van Jasperina de Jong, maar ik kan me vergissen. Een steeds terugkerende zin was, ik citeer uit mijn hoofd: ‘Ik ben het slachtoffer van de toenemende agressie.’ Dat slachtoffer, en dat was de clou van de tekst, wilde wel erg graag slachtoffer zijn van.
Wij zijn inmiddels een paar decennia verder en nog steeds menen mensen slachtoffer te zijn van agressie, al wordt agressie tegenwoordig vaak ‘hufterigheid’ genoemd.
Als het om fysiek geweld gaat, oorlogsgeweld bijvoorbeeld, stelt men dat deze afneemt (Steven Pinker), maar de kleine agressie in het dagelijkse sociale verkeer neemt, zo menen veel mensen, toe. Overigens beklagen zich slechts zelden mensen dat hun eigen agressie toeneemt. Eigen agressie wordt nooit als een probleem ervaren.
De cultuurpessimistische gedachte dat hufterigheid toeneemt, komt vermoed ik omdat mensen aftakelen en ze het een geruststelling vinden dat alles om hen heen ook aftakelt en minder beschaafd wordt.
Sommige agressie wordt humor genoemd. Nu is veel humor inderdaad agressief. Je kunt je moeilijk beroepen op agressie om een grap te verdedigen, maar humor is wel degelijk een poging de behoefte aan agressie op min of meer maatschappelijk verantwoorde wijze te luchten.
Verbale agressie, humor, kan ook het kamp van de tederheid worden binnengehaald. Zo ken ik een vrouw die haar vriend ‘klootzak’ noemt bij wijze van koosnaampje. Het stel heeft kinderen en voor hen is het wel eens verwarrend.
Humor komt niet alleen voort uit een behoefte aan agressie maar is zoals bekend ook een tegenreactie op agressie.
Wie geen talent heeft voor de verwarring die het fenomeen humor kan veroorzaken, kan zich het beste beperken tot dooddoeners.
Eveneens zou het wenselijk zijn als humoristen hun humor gewoon agressie noemen; de grappenmakers zelf kunnen ‘militante humoristen’ of ‘soldaten in dienst van de humor’ worden genoemd.
Ergens in mijn tienerjaren deed ik op een café chantant van het Vossius Gymnasium een cabaret-act die ik uit mijn hoofd had geleerd. Ik meen dat ik de tekst had gehoord op een lp van Jasperina de Jong, maar ik kan me vergissen.