De stank zou wel weggaan dacht ik, vooral omdat mijn reisgenote beweerde niets te ruiken. Echter, in het vliegtuig werd het vermoeden bevestigd: ik stonk.
Gelukkig zat ik naast een betrekkelijk lijvige Nederlander die naar eigen zeggen enorm veel last had van zijn buik; om de haverklap moest hij naar de wc. Hij stonk niet, maar ik kon hem wel ruiken. Normaal gesproken is het niet prettig naast mensen te zitten die je kunt ruiken, zelfs parfum kan hoogst onaangenaam zijn, maar in dit geval was het een opluchting. Ik stonk niet alleen, althans het was mogelijk dat de geur van mijn buurman zich zou vermengen met mijn geur, zodat niemand meer zou weten waar de lucht vandaan kwam.
Het komt met name in de zomer ook wel eens voor dat ik in New York zit te werken en merk dat ik naar zweet stink, maar ik ben alleen thuis, een probleem is het dan niet: een mens moet zijn eigen stank kunnen verdragen, zeker als hij alleen aan het werk is.
Anders wordt het als je gedwongen wordt je te verplaatsen in de neus van een ander. Waar eerst tolerantie was – ik tolereer mijn zweet – komt zelfhaat kijken; mijn zweet is slecht, mijn zweet is een belediging voor de mensheid, mijn zweet is ziek, ik ben van binnen aan het verrotten, deodorant helpt niet. Enfin, u kent het wel.
Na de vlucht zat ik te eten naast mijn moeder. Ik had niet de moeite genomen om me om te kleden, want mijn moeder vindt mijn zweet lekker. Bovendien beweert ze al tien jaar niets te ruiken, maar het kan ook zijn dat ze dat zegt om discussie te voorkomen.