Naïef zijn altijd de anderen, en als men zijn eigen naïviteit erkent, is het vaak met terugwerkende kracht: ‘Ja, toen was ik naïef, nu weet ik beter.’ Daarna is het onmogelijk om nog werkelijk naïef te zijn, want iemand die zichzelf op naïviteit heeft betrapt, heeft daarmee zijn naïviteit voor altijd verloren.
Wat voor naïviteit geldt, geldt eveneens voor bijgeloof. Mensen zijn in sommige gevallen bereid toe te geven dat ze bijgelovig zijn – zo ken ik een man die pas gaat gokken als hij een Chinees op het herentoilet van het casino heeft zien staan – maar zelden durven mensen toe te geven dat ze niet zonder bijgeloof kunnen functioneren, al was het maar omdat men in dergelijke gevallen dikwijls van neurotische afwijkingen spreekt. Denk aan het dwangmatig en overdreven vaak controleren of men het gas wel heeft uitgedaan, het volgens een bepaalde manier over een tegelvloer wandelen, et cetera.
Soms wordt dit neurotische gedrag – ik zal het woord ‘afwijking’ niet gebruiken – gerationaliseerd. Zo zijn er mensen die dwangmatig vitaminepillen slikken. Nu ben ik niet op de hoogte van de laatste stand van het wetenschappelijk onderzoek, maar als ik me niet vergis, is het effect van al die vitaminesupplementen nihil, of op zijn minst discutabel. Is er dan een verschil met het niet op de richels tussen de tegels te willen stappen?
Wellicht is de vraag of iets echt helpt onbelangrijk. Wij doen iets of slikken iets waarvan we denken dat het goed is, en daarom is het goed voor ons. Het zogenaamde placebo-effect. De strijd tegen kwakzalverij komt mij alleen al daarom beperkt voor. Bovendien neemt het vertrouwen in de eigen rationaliteit al snel fundamentalistische trekken aan.
Laten we irrationeel gedrag als een mensenrecht beschouwen. De kunstenaar en de topsporter maken er in elk geval al ongestraft gebruik van. Hun bijgeloof wordt moeiteloos geaccepteerd. Een schrijver die alleen op turquoise papier kan schrijven of een voetballer die een zakje m&m’s tegen zijn rechterteelbal moet drukken voor de wedstrijd begint, dat vinden wij acceptabel, soms zelfs prachtig. Wij moeten ook de kantoorklerk, de werkster en de werkloze het recht gunnen op het praktiseren van dergelijke rituelen.
Naïef zijn altijd de anderen, en als men zijn eigen naïviteit erkent, is het vaak met terugwerkende kracht: ‘Ja, toen was ik naïef, nu weet ik beter.’ Daarna is het onmogelijk om nog werkelijk naïef te zijn, want iemand die zichzelf op naïviteit heeft betrapt, heeft daarmee zijn naïviteit voor altijd verloren.