Een vriend zei: ‘Mensen hebben een mening en daar houden ze aan vast. Niemand wordt overtuigd door de argumenten van een ander.’
Daar zit iets in. Het komt zelden voor dat je na afloop van een debat of een polemiek hoort: ‘U hebt gelijk. Ik heb me schromelijk vergist.’ Het kan zijn dat men zijn mening stiekem verandert, maar ik heb het vermoeden dat men bij discussies vooral wil leren hoe de zwakke plekken in de eigen verdediging beter kunnen worden gecamoufleerd. Je kunt je afvragen of tegenwoordig een discussie of polemiek – een polemiek is feitelijk een discussie op papier – überhaupt bedoeld is om de tegenstander met behulp van redelijke argumenten op andere gedachten te brengen. Het reëel bestaande debat is veelal als een verbale knokpartij waarbij de tegenstander monddood moet worden gemaakt of eens goed door de modder moet worden gehaald.
Het was mede dankzij W.F. Hermans dat het ad hominem argument salonfähig is geworden in Nederland. Hermans was, zoals bekend, goed in beledigen – zijn navolgers beheersen die kunst slechts matig.
Ik citeer een betrekkelijk willekeurige zin, en dan nog maar voor de helft, uit Mandarijnen op zwavelzuur: ‘Rodenko’s essayistiek die, toen Paul in 1947 in Parijs woonde, nog iets verbluffends bezat, is ontaard in een zwaarmoedig gemodder met schijnproblemen, een bacchanaal van troosteloze geleerdheid zonder bronvermelding...’
Ik ben dol op beledigen, maar nu iedereen voortdurend beledigt, heeft zelfs het ‘hogere’ beledigen zijn glas verloren. Daarbij komt dat beledigen en kwetsen geen effectieve didactische instrumenten zijn.
Misschien zouden deelnemers aan maatschappelijke debatten zich meer kunnen opstellen als begripvolle en liefdevolle leraren, al was het maar omdat de meeste mensen de moeite van het haten niet waard zijn. Ook lijkt het me goed te beseffen dat niet elk onrecht bestreden hoeft te worden. Nu houdt het maatschappelijk debat nog het midden tussen vechtsport en cabaret, terwijl het goed zou zijn als het iets meer de trekken krijgt van psychotherapie, waarbij het laten uitrazen van de ander als een wezenlijk onderdeel van de genezing kan worden beschouwd.
Ook vijanden kunnen patiënten zijn, maar zelfs in die gevallen treed je de patiënt uiterst voorkomend tegemoet.
Een vriend zei: ‘Mensen hebben een mening en daar houden ze aan vast. Niemand wordt overtuigd door de argumenten van een ander.’