Ik weet niet precies wie het is, maar ik heb een vermoeden. Het is een man die verdwaald is op een Amsterdams fabrieksterrein. Hij woont op het platteland op de grens van Gelderland en Overijssel, hij is gewend aan stilte en hoge luchten, het fabrieksterrein benauwt hem. Zijn telefoon valt voortdurend uit, steeds als ik denk dat het hem is, wordt het stil. Ik durf niet te gaan slapen, ik laat het licht aan en luister naar het gescharrel van de nachtdieren, de vos en de marter. De ree die overdag wel eens dicht bij het huis komt, slaapt 's nachts in de buurt van het oude en verlaten kippenhok.
De volgende dag zoekt hij weer contact, z'n telefoon stoort niet meer, hij vraagt of ik hem in Amsterdam op kan halen. Ik doe het, het fabrieksterrein is niet zo makkelijk te vinden. Op de terugweg blijkt dat hij jaren geleden te gast was in De wereld draait door. Ik herinner me zijn verschijning, maar ik herinner me niet met welk verhaal hij daar zat. Hij wist het zelf ook niet meer, maar gokte op het zwervende leven. Met mannen zoals hij kon je goede sier maken, ze hadden vaak een geheim leven.
Deze ook, hij sprak niet alleen vloeiend Frans, hij kende ook veel teksten van Rimbaud uit zijn hoofd. Terwijl ik zorgde dat de auto op de weg bleef, droeg hij 'Aube' (Dageraad) voor, en later 'Dageraad' (Aube). Eerste zin: 'Ik heb de zomerse dageraad omhelsd.' Laatste zin: 'Bij het ontwaken was het middag.' Ik reed twintig minuten tussen de Franse versie en de Nederlandse vertaling van Paul Claes. Toen ik hem afzette op de grens van Gelderland en Overijssel vroeg ik hem of ik Franse les bij hem kon volgen. Hij antwoordde niet, ik zag dat hij er geen zin in had.