Toen ik Yoko Ono en John Lennon na vijftig jaar in een terugblik in bed zag liggen, moest ik denken aan het Muzieklyceum. Ik woonde in die buurt, ik kon die school zien vanuit mijn kamer. Ik kwam er wel eens binnen, ik had vrienden die er muziekles hadden. Het gebouw is twee keer in brand gevlogen, en ten slotte gesloopt. Het was een buurt waar veel zogenaamde ‘landjes’ waren, stukjes onbebouwde grond die keurig door trottoirs in het gareel werden gehouden. Op het landje naast het Muzieklyceum was een kleine, armoedige speeltuin en een houten sportkantine, ook nogal sjofel in mijn herinnering. Ik kwam er wel eens omdat een tante er met haar dochtertje vaak bij mooi weer naartoe ging.
Ik herinner me ook de opwinding over een kinderlokker die zich in de bosjes aan jonge kinderen zou vergrijpen. Hij was gepakt door een agent van politie, maar wilde niet mee naar het bureau. Hij raakte de kinderen niet aan, hij liet het gevreesde lichaamsdeel van een afstand zien, en dat was volgens hem niet strafbaar. De aanwezige moeders schreeuwden dat hij gearresteerd moest worden. Hoe het precies afliep weet ik niet meer, maar voor mij was het wel een belangrijk moment. Ik realiseerde me voor het eerst dat er gradaties in schuld en boete waren. (Het aarzelen en nuanceren was begonnen en duurt tot vandaag.) Later is op die plaats het Hilton hotel gebouwd waar Ono en Lennon een week in witte pyjama’s in bed hebben gelegen om het belang van de vrede te benadrukken.
De afdeling in mijn hoofd waar zich soms het mythisch denken ontwikkelt, heeft de opwinding over het optreden van de kinderlokker altijd gekoppeld aan de opwinding over het vredesinitiatief van de beroemde kunstenaars. De speeltuin, de kantine en het hotel zijn bezocht door aardstralen van opwinding. Ik huiver bij dit type denken, maar m’n verzet blijkt niet waterdicht.