De verkoper vraagt of ik daar ervaring mee heb. Ja, maar dat is wel meer dan dertig jaar geleden. Terwijl we daarover praten, denk ik na welke auto dat ook weer was. Ik kan er niet geconcentreerd over nadenken, ik moet de verkoper kunnen blijven antwoorden. Het was een grote stationwagen, een vijfcilinder als ik het goed heb. Ik word vaak gedwongen aan het verleden te denken, omdat ik anders in het heden niet de goede antwoorden kan geven. Ik ben blij dat niet alleen de auto me te binnen schiet, maar ook de caravan die ik ermee trok. We reden ermee door de bergen van Zwitserland, waarschijnlijk roekeloos, maar we hebben het kunnen navertellen, en daar gaat het toch om. De nieuwe auto ziet er nieuw uit, maar is vier jaar oud. Ik hoop dat hij er over vier jaar nog zo uitziet.
Op de televisie zag ik een man die zich laatdunkend uitliet over automobilisten die zich precies houden aan de toegestane snelheid. Een echte man bepaalt zelf hoe hard er gereden kan worden. Hij was woedend over de plannen van de regering om honderd kilometer als leidraad te nemen. Ik had een loodgieter op bezoek die het met hem eens was, en mij triomfantelijk aankeek.
Ik zei hem dat ik naar auto’s wilde kijken en ermee wilde rijden, maar er niet over wilde praten – tijdverspilling. Een schrijver van korte verhalen heeft de plicht het leven samen te vatten, te concentreren en een vorm te vinden voor de meest bondige uitdrukking van de essentie, zoals een wiskundige formule; aan de lezer wordt overgelaten dit extract met zijn geestelijk vocht aan te lengen, volgens zijn eigen smaak, kennis, mogelijkheden, zoals het de consument is en niet de producent die de whisky met soda aanlengt en de koffie met melk. De loodgieter vroeg of ik dat van die whisky en koffie zelf bedacht had. Nee, het was een uitspraak van de Hebreeuwse schrijver Yitzchak Oren. Ik had nog nooit van hem gehoord, mijn vriendin las me het citaat voor uit een tijdschrift. Ze zat naast me in de nieuwe auto, ik reed rustig, niet harder dan honderd. Zo hoor je nog eens wat.