‘Het vergeten kun je niet eten / maar aan je snor herken ik je wel weer.’
Deze twee dichtregels staan in het gedicht ‘Moort’. Het is in 1952 geschreven door Karel Tichelaar, een avant-gardedichter wiens ouders al voor de oorlog waren gescheiden. Zijn moeder woonde in een armoedige woning in Amsterdam-West. Zijn vader was blijven wonen waar hij altijd al woonde, en waar hij trouwens ook geboren was, Dijsselhofplantsoen, in het Apollokwartier.
Karel pendelde tussen de twee adressen en was ook anderszins schizofreen geworden. Z’n schuilnaam bijvoorbeeld luidde Aas & Liefde. Ik dacht dat het een verwarde vorm van naastenliefde was, maar dat ontkende hij. Bij ‘aas’ dacht hij aan aasgier, en dus aan z’n vader. Bij ‘liefde’ dacht hij gewoon aan zijn moeder die van haar man gehouden had en pas na de scheiding had gehoord dat hij ook tijdens hun huwelijk een gulzige vrouwenjager was gebleven (die later te weinig alimentatie betaalde).
Karel was z’n poëtische loopbaan begonnen met degelijke sonnetten, maar had het roer radicaal omgegooid toen hij kennis maakte met de gedichten van E. E. Cummings die hoofdletterloos door het leven ging en als e. e. cummings bekend werd. Karel Tichelaar vermomde zich niet als karel tichelaar, maar hij ging wel met opzet spelfouten maken. Het duurde even voordat ik het doorhad. Ik schreef hem bijvoorbeeld dat ‘moort met een t’ niet bestond.
Pas toen hij antwoordde dat ik kinderlijk was (hij bedoelde naïef) begreep ik dat ik in de tuin van het absurdisme beland was. Dat was een plek die mij erg aantrok, maar waar ik door jaren spelindoctrinatie ongeschikt voor geworden was.
Aan de andere kant had ik er wel degelijk iets bijgeleerd: hoe gasten ontvangen moeten worden. Mijn natuurlijke reactie is: praten. Gasten moeten bepraat worden, zonder pauze bepraat. Dit valt niet bij iedereen in goede aarde, drank en voedsel horen erbij. Dit betekent dat ik altijd iets in huis moet hebben, dat betekent vooruitzien, dat betekent organiseren, dat is een zwak punt bij mij.
Niet lang geleden heeft een dame met me afgesproken dat ik bezoek zou krijgen van een lokaal tv-ploegje. Het was een serie: hoe houden oude men- sen zich staande in deze gecompliceerde maatschappij. Ik kocht een taart, koffie en thee, en voor de zekerheid bier en jenever.
Ze zijn uren gebleven, maar toen ze klaar waren en inpakten, schoot me te binnen dat ik ze niets had aangeboden. Ik schrok geweldig, maar kon het niet meer goedmaken, ze hadden een afspraak in Gorinchem, ver weg, Gelderland is een grote provincie.
A.L. Snijders over de macht der gewoonte.