Mijn vader behoorde niet tot de bewonderaars van mevrouw Blavatsky, hij had geen talent voor spiritualisme. De moeder van een vriendje was paragnost, sprak met doden en liet tafels dansen, mijn vader glimlachte. Hij waardeerde het wel dat ik vaak ging kijken naar de lange boten met groenten die over de Boerenwetering naar de stad kwamen varen. Wij woonden daar dichtbij in een klein buurtje waar de straten namen hadden van Zeeuwse wateren, het was een paar minuten lopen. De boten werden opgetild door een wagen op rails. Dat was het eerste wonder dat ik zag, rails onder water. Kabels trokken wagen en boot naar het niveau van het stadswater. De boot voer door de stad naar de markthallen. Ik was zes jaar, ik kon het hele proces begrijpen, tot genoegen van mijn vader. Ik wilde ook weten hoe het zat met de doden en de tafels. Hij zei dat ik me daar niet druk over hoefde te maken, doden kunnen niet praten, tafels kunnen niet dansen.
Het was oorlog, de Duitsers hadden het land bezet. Honger en kou. Over de Boerenwetering lag een houten loopbrug. De kolen raakten op, de mensen uit onze buurt zaagden de leuningen van de smalle brug in handzame stukken. Er waren meisjes die er niet meer over durfde te lopen, hoogtevrees. Aangespoord door m’n vader gaf ik ze een hand. Hij noemde dit de spiritualiteit van het dagelijkse leven.
Gisteravond keek ik naar het verslavende dna-zoekprogramma. Een vrouw is op zoek naar haar biologische moeder. Er zijn mensen die menen dat de vrouw die je opvoedt je moeder is, ze zijn in de minderheid. De meerderheid is in de greep van de biologie, het dna. De vrouw belandt als klein meisje in het ziekenhuis. Als ze beter is, wordt ze niet opgehaald door haar moeder. Ze wordt geadopteerd door een kinderloos echtpaar dat zo goed voor haar is dat ze het dna laat rusten. Als haar ouders gestorven zijn, is ze al in de zestig. Ze krijgt een visioen, ze stamt uit een groot gezin. Ze blijkt gelijk te hebben, de televisie heeft het uitgezocht – de doden hebben gesproken, de tafels gedanst.