Dat gebeurde toen ik klaar zat voor de uitzending over Boudewijn Büch. Een oude vriend stond plotseling in de kamer met een onbekende, nieuwe vriendin. Van Boudewijn Büch had ze nooit gehoord, maar ze wilde wel even meekijken. Ze werd meegesleept, ik moest haar uitleg geven als het te bar werd. Dat hij een bestseller had geschreven over zijn dode zoon, terwijl hij geen zoon had, was misschien nog wel te begrijpen, maar dat die zoon dat zelf allemaal vertelde terwijl hij in beeld was, ging boven haar pet.
Toen de biograaf onthulde dat hij met deze leugens zijn leven tot een kunstwerk maakte, verwachtte ik dat ze zou afhaken, maar het tegendeel was het geval – er was een deur geopend, ze keek in een onbekende wereld die haar fascineerde. Leugens als bouwstenen voor een kunstwerk. En dan niet aan een museummuur hangend, maar verstopt in aanraakbaar vlees en bloed.
Het was een openbaring, deze jongedame leefde echt te laat, ze had in het begin van de vorige eeuw in Zürich moeten wonen, snikkend in de armen van de dadaïsten. Toen ze merkte dat ik nogal terughoudend op het verschijnsel Büch reageerde, keerde ze zich nota bene tegen mij, ze noemde mij een dorre geest. Waar gastvrijheid niet toe leiden kan.
Het leek me wel tijd om haar een ander verhaal te vertellen. Over Mondriaan, ook een onbekende voor haar. Ik liet haar een reproductie zien van de vrolijke blokken en lijnen. Begin jaren dertig had een onderzoekende man zo’n schilderij gekocht. Weldenkende mensen lachten om dit soort kunst, zijn vrienden bespotten hem. Toen een van hen in een vakantie op zijn huis paste, haalden ze het schilderij weg en vervingen het door een getrouwe kopie. Er werd niet over gesproken. Enige maanden later was het schilderij verwijderd. Navraag leerde dat de eigenaar vond dat de spanning eruit was, het was bij nader inzien niet meer zo’n goed schilderij.
Dit verhaal vertel ik wel vaker als ik lucht nodig heb.
De onverwachte gast krijgt altijd een stoel, maar soms vraag ik wel om een soort gastvrijheidsuitstel.