Ik had geen ervaring met het recht van overpad, maar wel een vaag vermoeden dat het gezamenlijke pad een bron van conflicten zou kunnen worden. Ik vermoedde zelfs een natuurwet: de nieuwkomer heeft minder rechten dan de (meer) oorspronkelijke bewoner, hij moet zijn plaats op een onmerkbare manier verdienen. Toen de buurman na enkele jaren zijn huis verkocht en naar de stad verhuisde, was er geen conflict geweest. En dat is met de volgende buren zo gebleven (het huis is drie keer verkocht).
Ik reageerde iedere keer volgens de natuurwet: ik had de oudste rechten, ik was de baas, ik was genadig, ik legde ze niets in de weg. Deze natuurwet is door mij verzonnen, maar het is ook mogelijk dat het een echte natuurwet is, een boven de partijen staande wet met een functie: men moet zijn tanden laten zien, men moet ruzie maken, men moet zich reinigen van wrok en opkropping.
Ik ben geboren in een klein burgermansstraatje in Amsterdam. We woonden op de eerste verdieping, mijn moeder had een slepend conflict met de buurvrouw in het benedenhuis, die haar ervan beschuldigde het ontbijtlaken boven haar tuin uit te schudden. Deze vrouw verzamelde de korsten, kruimels en eierdoppen die ze via onze brievenbus retourneerde. In de scheldpartijen noemde mijn moeder haar ‘roetmop’ (ze kwam uit Indië), terwijl ze het zelf met ‘kaaskop’ moest doen. Ik geneerde me en besloot de mensen zoveel mogelijk te mijden om geen slachtoffer te worden van de natuurwet die vaak eindigt bij De rijdende rechter.
In de aflevering die zich in Twente afspeelde, ging het om een generatiekloof. De oude bok, die er het langste woonde, was de uitdager. Hij wilde dat zijn buurman een houten muur weghaalde zodat hij weer zoals vroeger om zijn kapitale huis kon lopen. Zijn woorden hadden een aanvallende, dreigende toon. Maar toen de rechter hem ten slotte in het ongelijk stelde, vertelde hij dat hij zijn huis zou afbreken en een nieuw zou bouwen ‘omdat hij maar één keer leefde’. Ik realiseerde me dat dit een onweerlegbare natuurwet was.
Toen ik 45 jaar geleden in de Achterhoek kwam wonen, kreeg ik een buurman wiens huis ik weliswaar niet kon zien, maar met wie ik wel het toegangspad van een paar honderd meter deelde.