Gelukkig aan het tafeltje naast het mijne, ik kon luisteren, ik zat alleen. Een man met de felle blik van een hardnekkige beroepsdebater hield het op honderd procent. Alle conflicten waren terug te brengen op een religie, hij duldde geen enkele nuance. Iemand die me een geëmancipeerde christen leek (gereformeerde jeugd, aan de universiteit afvallig geworden, altijd redelijk gebleven) wierp tegen dat het communisme en het nazisme, de twee grote, misdadige ideologieën van de twintigste eeuw, toch geen sympathie voor het christendom hadden. Volgens hem school het kwaad in de mens, in welke hoedanigheid hij zich ook vertoonde.
In het algemeen houd ik van gereformeerden, het zijn vaak rechtschapen mensen die zich graag in dienst van het algemeen belang stellen. Toen ik op een politieschool werkte, viel me op dat gereformeerde leerlingen oververtegenwoordigd waren. Navraag leerde dat de verklaring bij slechts één bijbelzin lag: ‘De overheid draagt het zwaard niet tevergeefs.’ (En dan kunnen Maarten ’t Hart en Jan Siebelink er zonder nadenken ‘Romeinen 13’ bij zeggen. Hoewel ik een heiden ben, voelt het toch goed dat ik met dit type mannenbroeders achter de dijken woon. Ik zou Romeinen 13 zeker als lesstof voor de inburgeringscursus aanbevelen.)
Maar mijn eigenlijke onderwerp voor dit stukje zijn de mormonen, over wie de eo enige tijd geleden een korte documentaire uitzond. Mijn kennis van de mormonen is summier: Utah en polygamie. Ik keek dus gretig om de leemte op te vullen. De hoofdpersoon was een jongen die zijn volwassenheid ging vieren door twee jaar elke dag langs de huizen te gaan met de vraag of de bewoners mormoon wilden worden. In die twee jaar mocht hij geen contact hebben met zijn ouders en niet aan liefde en lust denken. Hij was gekoppeld aan een leeftijdgenoot in hetzelfde schuitje. Ze waren dag en nacht samen, mochten elkaar geen moment uit het oog verliezen, alleen de wc was privé. Soms huilde de jongen even als hij aan zijn moeder dacht. De film eindigde abrupt, wat ik altijd een goed teken vind.