'Ruud van Hemert, een van mijn allerbeste vrienden, ging na de academie bij de televisie werken. Dagenlang heb ik hem daarover achtervolgd. Film was kunst, televisie niet. Maar door Van Hemert werd ik bij de televisie betrokken, ik moest allerlei klusjes doen en opeens, pats boem, dacht ik: die televisie hoort bij mij. Wat mij aantrekt bij de televisie is de actualiteit, dat snelle, het vergankelijke. Je hoeft niet jaren te ouwehoeren over een scenario. Je hebt je vinger aan de pols van de samenleving en de mogelijkheid een humoristische touch te geven aan de dingen.’
Dit zegt Gied Jaspars in 1986 in een interview met de Volkskrant. Ik ben altijd gefascineerd geweest door pats boem. Een conservatieve koning die in één nacht in een liberaal verandert. Een figuratieve schilder die het licht ziet en tubes gaat uitknijpen op liggende doeken van tien bij tien. En natuurlijk de gekwelde zondaar die onverwacht wordt aangeraakt door de vinger van God, en de rest van zijn leven langs de deuren gaat om de boodschap te verkondigen. Gied Jaspers was een pats-boemman, in het interview zegt hij dat de verhalen van Nescio zijn leven hebben veranderd. Voor minder doet hij het niet.
Het interview wordt besloten met zijn kijk op de televisie.
‘Ik blijf het een fantastisch medium vinden. Van de wereld heeft onze schepper, als er al een Onze Lieve Heer bestaat, een knoeiboel gemaakt, maar als ik de televisie zie dan denk ik: daar heeft God zich aardig mee gerevancheerd. Als de Derde Wereldoorlog komt, gaan we die ook op de televisie zien, in de huiskamer. Dat vind ik dan wel leuk, dat je je eigen ondergang ziet aankomen, de raketten die worden gelanceerd. Ik ben van nature een heel opgeruimd, vrolijk mens. Misschien heeft dat wel met mijn naïviteit te maken of met mijn katholieke achtergrond. Katholieken denken toch: ik kan hier behoorlijk rondschuimen en als ik het een beetje handig ritsel, ben ik nog voor eeuwig gelukkig ook. Tsja, dat heeft Joop den Uyl allemaal niet, daarom verliest hij het van Lubbers. Die heeft God achter zich staan en dat is een behoorlijke kameraad, vergis je niet.’
‘Op de Filmacademie haatten wij en bloc de televisie. Ik noemde mensen die bij de televisie werkten televisiehoeren.'