Mijn hele leven dacht ik dat mijn herinneringen betrouwbaar waren. Tot de wetenschap zich ermee bemoeide en mij overtuigde: er is geen herinnering die deugt. Het maakt mij tot een wees, sommige herinneringen zijn me zo dierbaar dat ik ze eigenlijk niet wil prijsgeven. In 1950, ik was twaalf jaar, stond ik naast de stoel van mijn vader, hij las in het Algemeen Handelsblad dat de Koreaanse oorlog was begonnen, ik las mee. ‘Wordt het hier nu ook weer oorlog?’ vroeg ik. Hij schudde zijn hoofd, hij dacht van niet.
Eergisteren, 64 jaar later, vroeg mijn kleinzoon van elf jaar hetzelfde, terwijl wij naar de televisie keken. Ik schudde mijn hoofd, ik dacht van niet. We keken naar een Krimtataar, een oude man, hij beloofde dat hij tegen de Russische bezetters zou vechten met zijn hooivork. Zijn ogen stonden vol tranen. Mijn kleinzoon is oud genoeg om te begrijpen dat je met een hooivork geen tank kunt tegenhouden. Daarom zei ik: ‘Deze oude man heeft zoveel meegemaakt dat hij alleen nog in sprookjes kan geloven, en in een sprookje kan een man met een hooivork een draak verslaan.’
Mijn hele leven dacht ik dat mijn herinneringen betrouwbaar waren. Tot de wetenschap zich ermee bemoeide en mij overtuigde: er is geen herinnering die deugt.